» Boeken
» Al deze Stenen voor Sparen en Lenen
» Hoofdstuk 4
» Pagina 42-43
Daar zaten ze dan in Hoogkarspel. Wel een Kassier, maar nauwelijks nog
een bestuurslid. Ook de naam van de bank was een punt. De achtergebleven
bank heette, net als de afgescheiden bank, Westwoud. Een bron van
verwarring. Simpel de naam veranderen in Hoogkarspel kon ook al niet, want
de niet-katholieke bank heette al zo. De eenvoudigste, in die tijd niet
ongebruikelijke, oplossing wordt gekozen: de bank zal voortaan Hoogkarspel
II heten en de vestigingsplaats wordt officieel Hoogkarspel. De taak van
voorzitter van de Raad van Toezicht neemt Burgemeester S. M. Middelhoff
voor zijn rekening. Directeur, tevens voorzitter van het Bestuur wordt J. Karsten.
Daarmee had de voortzettende bank een nieuwe basis voor het voortbestaan.
Ze hoorden tot de pioniers: K. Rentenier, J. van Kampen, P. Karsten, J.
Groot (voorzitter van het Bestuur), J. Schouten, J. J. M. Rombouts Pz. (de
Pastoor als voorzitter van de Raad van Toezicht), C. Beerepoot en G. Laan.
Deze mannen van het eerste uur hadden op 5 maart 1898 een Coöperatieve
Boerenleenbank opgericht met als werkgebied de gemeenten Westwoud en Hoogkarspel. Als Kassier trad op de heer H. J. Brandt. Formeel was de bank niet alleen voor de katholieken opgericht, maar in de praktijk bleek dat
wel het geval. Er werd zitting gehouden op de tweede en vierde zondag van de maand, direct na de Hoogmis, bij de Kassier thuis. Voor de 10 leden die de bank in het eerste jaar telde was dat geen probleem. Kassier Brandt zou 14 jaar lang zijn taak vervullen, tot hij in 1912 komt te overlijden. In de Algemene Vergadering van dat jaar worden de leden verzocht voor de zielenrust van de overleden Kassier “een klein gebedje te storten”. J. A. Spigt, die in 1930 de aanleiding voor de afsplitsing zou worden, volgt hem op.
De nieuwe bank sloot zich niet direct aan bij de Centrale Bank in Utrecht
of Eindhoven. Eerst deden zij mee in het initiatief van vijf
Noord-Hollandse banken om een eigen “Centrale Bank voor Noord- en
Zuid-Holland”, de “Noorder Bank” op te richten. Pas in
december 1900 sluiten zij zich ook aan bij de Centrale Raiffeisen-Bank in
Utrecht. Tot wanneer ze bij de Noorder Bank zijn gebleven is niet bekend,
maar lang zal dat niet geweest zijn. Twee centrale banken is wat veel van
het goede.
De Pastoor die als voorzitter van de Raad van Toezicht fungeerde, vertrekt
in 1900, maar wordt opgevolgd door Pastoor Vromestein en die, in 1903, weer door Pastoor A. B. Trautwein.
De Zeereerwaarde Trautwein had veel invloed en onder zijn bewind werden
belangrijke besluiten genomen die bij andere banken pas veel later tot
stand kwamen, zoals bijvoorbeeld het gescheiden vergaderen van Bestuur en Raad van Toezicht.
Het is dan ook niet zonder reden dat hij bij zijn afscheid in 1911 tot
erelid wordt benoemd. Als laatste vernieuwing zorgde hij ervoor dat een
“burger”, de heer P. Beerepoot Czn. hem opvolgt. Financieel ging
het de bank goed. Bij het 25-jarig jubileum, dat op 26 februari 1923 wordt
gevierd, laat men merken dat het goed gaat. Er komt een groot feest en
voor alle 114 leden is er een “Feestgave van ƒ 1,-”. Bestuur,
Raad van Toezicht en Kassier zijn inmiddels naar een fotograaf in
Amsterdam geweest, zodat aan de nog levende (3) oprichters een foto in
eikenhouten lijst kan worden aangeboden. De leden hadden tot op dat moment
ƒ 116.000,- spaargeld binnengebracht en er was voor ƒ 91.000,- aan
voorschotten verstrekt. De reserve bedroeg ƒ 4.600,- en de winst over het voorgaande jaar ƒ 747,18.
Opmerkelijk was ook dat de bank al geruime tijd de boete voor het niet
bezoeken van de Algemene Ledenvergadering had afgeschaft en vervangen door
een presentiegeld van ƒ 1,-. Dat presentiegeld moest ook een compensatie
zijn voor de vaak lange wandeling die de leden moesten maken om de
vergadering te bereiken. Misschien hebben die grote afstanden ook wel bijgedragen tot de afscheiding in 1930.