» Boeken
» Al deze Stenen voor Sparen en Lenen
» Hoofdstuk 9
» Pagina 106-107
Degenen die aarzelden bij de door Van Benthem voorgestelde aansprakelijkheid, zouden gelijk krijgen.
De anderen zullen nog wel eens hebben gedacht aan wat hij die 12e december had gezegd. Uit voorgaande
geschiedenissen weten we hoe het afliep met de Centrale Bank in Alkmaar. In Lutjebroek hadden ze in
1913 al geen vertrouwen meer in deze onderneming en zijn overgestapt naar Eindhoven. Bij de liquidatie
in 1924 zou hun schade dan ook beperkt blijven. Erger was de schade die de eerste
Kassier in 1911 veroorzaakte. In het midden van het eerste jaar had hij
nog zo'n gloedvolle toespraak gehouden over het wel en wee van de bank.
Hij geeft een overzicht van de oprichting, waarna hij “tot ieders
tevredenheid” een tussentijdse balans presenteert. Hij besluit met:
“Het is u gebleken dat de zaken onzer Leenbank zeer goed marcheëren,
dank zij de gelukkige samenwerking van een welwillend en verstandig
Bestuur, dank niet minder de moreelen steun voortdurend ondervonden van
onzen Z. Eerw. Eere Voorzitter, die immer toonde, dat naast het
geestelijke ook het stoffelijk belang van zijn parochianen hem ten zeerste
ter harte gaat. Wij gaan alzoo de toekomst vertrouwenvol tegemoet, ondanks
de aanvankelijke felle tegenkanting van sommigen, die gewoon zijn bij
voorbaat reeds te veroordeelen, wat zij nog niet eens voldoende kennen. Ik
eindig met als mijn vurigste hoop uit te spreken, dat het eens begonnen
werk onder Gods bijstand zich in steeds verhoogden bloei moge
verheugen.” Deze presentatie leverde hem in dezelfde vergadering meer
dan een verdubbeling van zijn jaarsalaris op. Van ƒ 25,- ging hij naar ƒ 60,-.
Enkele jaren later blijkt hij voor een bedrag van ƒ 8.000,- gefraudeerd
te hebben. Een enorm bedrag, zeker als we dat vergelijken met de, met
trots gemelde, reserve van het jaar daarvoor van ƒ 175,56! Natuurlijk
worden de Kassier en de borgen erop aangesproken, waardoor er nog flink
wat van het geld terugkomt, maar uiteindelijk blijft er een schuld van bijna ƒ 3.400,- over.
Alle leden worden op dit verlies daadwerkelijk aangesproken. Zij hoeven
het niet zomaar te storten, maar zij worden verondersteld een aandeel in
het tekort te kopen van ƒ 30,- met een looptijd van 10 jaar tegen 5%
rente. Wanneer de bank het verlies heeft ingelopen, krijgen zij hun
aandeel met rente weer terug. De bestuurders belasten zich met de zware
taak ieder een wijk te bewerken om de aandelen aan de man te brengen.
Uiteindelijk worden er, met veel moeite, 111 aandelen geplaatst. Wanneer
de tijden wat beter zijn, worden de aandelen door uitloting geleidelijk
aan terugbetaald. Voor de eerste keer in 1924: 7 aandelen. De affaire
eindigt wanneer de ongelukkige Kassier in 1943 zijn restantschuld
terugbetaald en daarmee volledige kwijting krijgt.De aandelen zijn dan
inmiddels alle terugbetaald. Een unieke gebeurtenis in de geschiedenis van
het coöperatief bankieren in Nederland. Het zou nadien nog hoogst zelden
voorkomen. Wanneer in 1947 het 40-jarig bestaan van de bank wordt gevierd,
besluit het Bestuur het bedrag dat aanvankelijk door de fraude was
verdwenen, maar nu toch weer geheel is teruggekomen, te besteden aan de nieuwe torenklok.
1951. Het kantoor aan de P. J. Jongstraat 121.
Na het ontslag van de Kassier treedt Floris
Noordeloos uit de Raad van Toezicht en neemt het kassierschap op zich. Hij
doet dat vijf jaar, dan krijgt B. J. Scheer, beter bekend als Meester
Scheer die taak. Daarmee haalt de bank een stabiele factor in huis. Na 35
jaar trouwe dienst zal hij pas in 1954 zijn werk overdragen aan zijn
schoonzoon: Th. J. Broersen. Het Bestuur neemt in die tijd absoluut nog
geen risico's. Theo Broersen was al in 1951 aangesteld als
assistent-kassier. Vanwege zijn leeftijd was het goed dat Meester Scheer
over opvolging ging denken, maar een twee-mans bezetting was nog niet echt
nodig. Het gevolg is dat men besluit om het salaris van de jonge assistent
af te trekken van het salaris van de Kassier. Nadat Theo Broersen bewezen
heeft “de zaak aan te kunnen” mag hij het in 1954 overnemen.
Maar van de ervaring van Meester Scheer wil men nog geen afscheid nemen en
benoemt hem tot zijn 70ste jaar als adviserend bestuurslid. In de jaren
dat Meester Scheer als Kassier heeft gediend, heeft de bank een gestage
groei doorgemaakt. De reserve en de winst stegen en er ontstond een
gezonde bank. Maar natuurlijk had dat ook alles te maken met het voorzichtig en zuinig beleid van het Bestuur.
Verbijsterd was de Algemene Vergadering dan ook toen in 1925 verslag werd gedaan van het bezoek van
één vertegenwoordiger namens de bank aan de feestelijkheden in Eindhoven
ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Centrale Bank. Hij deed
enthousiast verslag over het prachtige feest. Maar dat viel niet goed.
Indringende vragen: Waarom mocht er maar één man naar toe? En waarom
gaat men in Eindhoven zo royaal met “ons geld” om?
Bij het 50-jarig bestaan in 1956.
Staand: h. M. Broersen, directeur, B. J. Scheer, Kassier, Joh. Stap,
S. Groot Thz.
Zittend: A. Ligthart, J. P. Kreuk, Corn. Broerden, J. C. Reus.