» Boeken » Al deze Stenen voor Sparen en Lenen » Hoofdstuk 11 » Pagina 115-120
Opa vertelt aan zijn kleinzoon over de tijd dat hij in militaire dienst
was: “Het was 1953 toen ik verplicht in dienst moest. In die tijd
kreeg je wel geld, maar heel weinig. Van 3 kwartjes per dag moesten we
alles doen, roken, snoepen en wat extra eten kopen omdat het eten in het leger niet smaakte.”
Een indrukwekkend verhaal dat de grootvader ongetwijfeld sterk in de
achting van zijn kleinzoon uit de “Nintendo-generatie” deed
stijgen. Hij, de kleinzoon is immers met zijn 11 jaar, met een gulden nog
nauwelijks gelukkig te maken. Laat staan dat je met zo weinig geld, zoveel
moest kopen. Opa vertelde er niet bij dat een pakje van 10 sigaretten maar
één kwartje kostte en een gevulde koek in het militair tehuis niet meer
dan een dubbeltje. Geld is een relatief begrip.
De ondertitel van dit hoofdstuk vat een aantal uitspraken samen, die in
het verleden vaak gebruikt zijn wanneer de positie en de honorering van Kassiers aan de orde waren.
Voor alle duidelijkheid: bij de komst van de coöperatieve banken, in het
begin van de 20ste eeuw, waren de drijfveren van puur idealistische aard.
Initiatiefnemers werden bestuurders en deden dat om (minder bedeelde)
collega's/medemensen te kunnen helpen. De werkzaamheden waren beperkt en
de Kassier was “de onderwijzer van het dorp”, die in die tijd geen slecht salaris had.
In dat licht gezien is een honorering van ƒ 25,- per jaar een leuk
extraatje. En het verklaart tegelijk dat verhoging soms spontaan door
kassiers werd geweigerd. Ter vergelijking: in 1900 verdiende de
Burgemeester van Wervershoof ƒ 425,- en de wethouders ƒ 30,- per jaar.
Toch bleef het lastig. De Kassiers kregen al snel meer werk en het
Bestuur wilde daar toch hun waardering voor kenbaar maken. Soms deden ze iets in natura.
Een paar voorbeelden:
Ook de besluitvorming over de honorering van de Kassier wisselde nogal. Er bestonden geen voorschriften of richtlijnen voor. Soms werd een voorstel aan de Algemene Vergadering voorgelegd, dan weer besloot het Bestuur eigenmachtig iets te doen en de leden daarvan alleen op de hoogte te stellen. Zo stelt het Bestuur van Westwoud in maart 1926 vast, dat het salaris van de Kassier niet meer door de Algemene Vergadering, maar door het Bestuur wordt bepaald. In Andijk vonden ze in 1911 “het Ei van Columbus”: de Kassier wordt betaald naar rato van het aantal leden. leder jaar op een vaste datum wordt het aantal ,.leden vastgesteld en de Kassier krijgt ƒ 0,75 per lid. Een kleine meerderheid kon zich in dit voorstel vinden, mits het maximum wel werd vastgesteld op ƒ 300,- per jaar!
ƒ 140,- voor een groot bureau.
Veel verschil was er ook tussen de twee Centrale Banken.
In 1942 heeft de Centrale Bank in Utrecht nog helemaal niets geregeld en
alles aan de lokale besturen overgelaten. Zij sturen dan een brief naar
Eindhoven om te horen hoe het daar geregeld is. Als antwoord krijgen zij
op 4 augustus een keurig overzicht uit Eindhoven met een “Maatstaf
Kassiershonorarium” dat daar al sinds 1927 ingevoerd is. Pikante
bijzonderheid: in die 15 jaar is er ook nog niets aan veranderd!
In die Maatstaf wordt het volgende geregeld: De eerste twee boekjaren van
een bank mocht de Kassier op niet meer dan ƒ 50,- per jaar rekenen. Na
afloop van het tweede boekjaar wordt zijn honorarium bepaald door:
|
De Kassiers waren dus gebaat bij een groeiende bank. |
Rekening en kwitantie van de belangrijkste leverancier van boeken voor de banken.
Was er veel gehakketak over de vaststelling van salarissen, over
pensioenen was men het eerder eens. Vanaf begin 1900 leefde overal in het
land en dus ook bij de plaatselijke banken en de Centrale Banken het besef
dat arbeiders en beambten en zeker hun eventuele weduwen en wezen recht
hebben op een uitkering aan het eind van hun loopbaan, respectievelijk na
het overlijden. Aanvankelijk regelden de banken dat ook weer naar eigen
goeddunken, maar in 1930 hield een commissie in Eindhoven zich bezig met
de vraag of en zo ja, hoe er centraal een pensioen voor de Kassiers moest
worden geregeld. Enerzijds vond men het sociaal noodzakelijk, vooral ook
voor eventueel achterblijvende weduwen, maar anderzijds was het wel een
kostbare zaak. Men bedacht de volgende slimme oplossing: Alleen kassiers
met een salaris van meer dan ƒ 500,- waren verplicht mee te doen. Daarmee
vielen 320 van de 700 banken buiten de regeling. Anderen mochten ook wel
mee doen, maar het zou ze zelf wel te duur worden. Immers de Kassiers
moesten de premie geheel zelf betalen! “De banken die immers nu reeds
veel te weinig winst maken, kunnen onmogelijk daarmede worden
belast.” Ook het inkopen van reeds gewerkte jaren wordt wel mogelijk
gemaakt, maar de verwachting is dat er niemand gebruik van zal maken,
omdat de bedragen daarvoor te hoog zijn. Toch zijn er Kassiers die zich de
kans niet laten ontgaan. In Andijk stort in februari 1927 de Kassier ƒ 481,- om in de toekomst
daar ƒ 1200,- per jaar pensioen van te mogen
genieten. Het zou nog heel lang duren voor discussies over salarissen en pensioenen ten einde kwamen.
Nog een voorbeeld: 2 juli 1957 komt er een brief van de Centrale Bank aan
de voorzitter van het Bestuur van de Coöperatieve Boerenleenbank Andijk,
over het pensioen van Kassier Chr. Mondt. Op een slordig velletje, zonder
handtekening en zonder fatsoenlijk briefhoofd, werd het onderwerp aan de
orde gesteld. Vastgesteld wordt dat hij op 65 jarige leeftijd 24
dienstjaren heeft. Op grond van zijn salaris van ƒ 7.800,-, wordt zijn
ouderdomspensioen dan ƒ 3.100,-. Het weduwenpensioen zal ƒ 1.550,-
bedragen. Hij had al een voorziening van ƒ 1.680,-, zodat alleen nog een
aanvulling moest worden geregeld. Daarvoor moet betaald worden een
eenmalige inkoopsom van ƒ 6.417,-. De totale jaarlijkse kosten daarvoor
zijn ƒ 1.229,39, daarvan moet door de Kassier 1/3 deel zelf betaald worden.
Het lag wel voor de hand dat de Kassiers achterbleven in deze regelingen. Gewoonlijk was het kassierschap eerder een sociale activiteit dan een “baan”. In 1909 komt er een pensioenregeling voor beambten van de Centrale Bank in Eindhoven. Uitgangspunten zijn: pensioen op 60-jarige leeftijd, na 35 jaar dienstverband ter grootte van 2/3 van het salaris. Van de premie moeten zij zelf de helft betalen. Het voorstel komt in de Algemene Vergadering, maar daar is niet iedereen direct enthousiast. De één vindt het “wel wat royaal aangepakt”, de ander mist de wiskundige onderbouwing en stelt voor in ieder geval geen weduwenpensioen toe te zeggen, als een beambte na zijn 45-ste nog trouwt. De opmerking van de Geestelijk Adviseur, dat een dergelijk voorstel niet thuis hoort op een “Christelijke vergadering”, wordt door de opponent weerlegd met: “Wij zijn hier geen bureau van weldadigheid, maar mannen van zaken op Christelijke grondslag.” Uiteindelijk stemt de vergadering met ruime meerderheid in. Na deze zouden er nog vele regelingen en nieuwe pensioenreglementen volgen.
Activiteiten van de banken rond 1970.
Terug naar onze Kassiers. Ook al was het voor de meeste maar een
nevenfunctie, geheel zonder risico was het allerminst en er werd ook nogal
wat van ze gevraagd. Menigeen zal in de loop van de tijd wel eens verzucht
hebben: “waar ben ik aan begonnen?” Talrijk zijn de verhalen van
plichtsgetrouwe Kassiers die vele avonden (en nachten) soms samen met
gezinsleden aan het eind van het jaar de rente op de spaarboekjes bijschreven.
In 1927 werden in Nederland door de Centrale Bank Utrecht 7 Kassiers
ontslagen omdat hun boekhouding niet in orde was. Zover bekend is dat in
Westfriesland niet voorgekomen. Wel trof een Kassier in dit gebied een
strenge inspecteur, die vond dat het kasboek opnieuw moest worden geschreven, omdat het teveel doorhalingen bevatte.
Met de groei van de banken, door de opkomst van het girale
betalingsverkeer aan het eind van de jaren '50, veranderde er veel binnen
de banken, zoals we ook in andere hoofdstukken laten zien. Tegelijk
daarmee ontstond er ook een normale salarisstructuur en daarbij behorende
regelingen. De Kassier kreeg in die tijd ook de titel van directeur,
hoewel dat op sommige plaatsen nog lang op zich liet wachten. (in Andijk tot 1965!)
In de “Raiffeisen-bode”, het personeelsorgaan voor de
medewerkers van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-bank en voor de
medewerkers van de daarbij aangesloten banken, wordt in oktober 1968
uitgebreid aandacht aan pensioen gegeven. Er blijkt dan inmiddels voor
iedereen een goede regeling. Alle verschillende uitkeringen en daarbij behorende voorwaarden worden uitvoerig toegelicht.
Spaarkaart voor de jeugd.