» Boeken » Andijkers in verzet » Pagina 35-37
Tussen de 'Plaatselijke Commissie L.O.' en de werkcommissie zijn wel eens
spanningen geweest, die overigens niet belemmerend hebben gewerkt op het praktische
verzetswerk. Iedereen begreep kennelijk dat dit werk zelf voorop moest staan.
De spanningen zijn dan ook nooit te hoog opgelopen in de onderlinge, persoonlijke
verhoudingen van de verzetsmensen.
Het is niet zo eenvoudig na zoveel jaren de oorzaak van deze spanningen te analyseren.
Bovendien zwijgen de critici over deze zaak.
Er is één aspect dat wellicht enigermate ter verklaring kan dienen,
nl. de omstandigheid dat men elkaars positie niet voldoende heeft kunnen inschatten.
De 'Plaatselijke Commissie L.O.' bestond uit de vier (eerdergenoemde) personen
die opvallend goed op elkaar waren afgestemd en ingespeeld. In deze commissie
heeft men dan ook bij herhaling gesproken over dit onderlinge vertrouwen tot
in zijn uiterste consequenties.
Juist op deze commissie drukte de verantwoordelijkheid voor het herbergen van
honderden onderduikers, in een betrekkelijk klein dorp, uiterst zwaar.
Men was bang voor verraad of loslippigheid vanuit de bevolking of vanuit de groep
onderduikers. Het was daarom van groot belang dat namen en feiten bij zo weinig
mogelijk mensen bekend waren. Dat had tot gevolg dat de werkcommissie soms het
gevoel had niet voldoende gekend en erkend te worden in allerlei zaken.
Vanuit deze gedachte was het een kleine stap om de 'Plaatselijke Commissie L.O.'
te ervaren als een wat elitair groepje mensen, die anderen weinig vertrouwen
wilden schenken.
Uit gesprekken met betrokkenen houdt men de indruk over dat de 'Plaatselijke
Commissie L.O.' aan deze spanningen duchtig heeft geleden, maar er aan de andere
kant ook begrip voor had.
Immers, door informatie achter te houden en niet alles te zeggen, schept men
afstand.
De 'Plaatselijke Commissie L.O.' begreep dat ze zich over de consequenties daarvan
dan ook niet te veel mocht beklagen. De 'pijn' zat in de omstandigheid dat de
'Plaatselijke Commissie L.O.' niet, b.v. ten gevolge van een bepaalde persoonlijkheidsstructuur
van haar leden, erop uit was zich jegens anderen elitair te gedragen, maar dat
zij vanwege haar verantwoordelijkheid niet anders kon.
Naarmate het communicatie- en informatienet groter zou worden, zou het risico
van ongelukken, in de vorm van verraad en loslippigheid, toenemen.
Achteraf is de vraag voor de hand liggend hoe het toch komt, dat men dit alles
elkaar toen niet inzichtelijk heeft kunnen maken.
Wie evenwel sfeer, angst en spanning van het verzet in oorlogstijd van dichtbij
of terzijde, heeft meegemaakt kan weten dat de mensen die in dat verzet met elkaar
moesten samenwerken, psychisch 'op hun tenen' liepen.
Wie voelde zich niet bedreigd?
Daarom werd dit soort dingen hard gespeeld. De 'Plaatselijke Com-missie L.O.'
was er nauwelijks toe te bewegen om zichzelf a.h.w. ter discussie te stellen.
Dit zou haar onbetwist geloof in de rechtmatigheid van haar optreden hebben kunnen
aantasten.
Bovendien was deze commissie zodanig ingevoerd in het grotere netwerk van verzet
en was zij inderdaad zo goed geïnformeerd, dat een eventuele overdracht
van het werk dat zij deed onmogelijk was. Zo gezien kon zij het zich niet veroorloven
verantwoording af te leggen van haar optreden. De werkcommissie moest daardoor
veel vertrouwen in de 'Plaatselijke Commissie L.O.' investeren.
Gelukkig is deze zaak nooit te hoog opgelopen en heeft men elkaar tijdens en
na de oorlog altijd weten te waarderen en te respecteren.