» Boeken » Andijkers in verzet » Pagina 63-65
Andijk heeft nauwelijks échte verraders gekend, te weten mensen die
illegale personen of daden aan de Duitse bezetter bekend maakten.
In hoeverre er echte bewijzen zijn valt moeilijk vast te stellen, maar in Andijk
werden niet meer dan drie mensen vrijwel door iedereen gewantrouwd.
Het staat vast dat er verraad gepleegd is. Dat was bekend door de informatie
van de heer Lenters en de verklaring van de Ortskommandant in Enkhuizen (zie
verder).
Het verzet in Andijk manifesteerde zich vooral door het onderbrengen van onderduikers.
Dit was een tamelijk zichtbare zaak, omdat velen van hen overdag in bedrijven,
vooral in tuinderijen, werkten. In een dorp als Andijk kent men elkaar redelijk
goed en er viel, als men dat wilde, veel te verraden.
Toch is het aannemelijk dat er niet veel verraad gepleegd is. Allereerst vanwege
het betrekkelijk geringe aantal mensen die verraad wilden plegen en bovendien
doordat de omvang van het verzet in Andijk verraders tot voorzichtigheid heeft
gemaand.
De verraders zullen hebben geweten, dat wanneer hun daden bij het plaatselijk
verzet bekend zouden worden, zij gevaar liepen geëlimineerd te zullen worden.
In Andijk waren wel enkele sympathisanten van het Duitse systeem. Hun namen
waren spoedig bekend, reeds in de eerste oorlogsjaren. Zij maakten geen geheim
van hun opvattingen, hoewel zij daar nauwelijks opzettelijke propaganda voor
maakten.
In het algemeen bestond er bij de bevolking geen vrees dat deze mensen verraad
zouden plegen, hoewel ze natuurlijk niet in vertrouwen werden genomen maar vrijwel
door iedereen werden genegeerd.
Hun aantal zal waarschijnlijk niet meer dan vier of vijf zijn geweest.
Enkelen twijfelden en dat waren soms mensen van wie men dat niet had verwacht.
Zij riepen daarom veel discussie op.
Zowel sympathisanten als twijfelaars hadden natuurlijk allerlei argumenten voor
hun houding.
Enkele willen we noemen:
— De Koningin had niet naar Engeland mogen uitwijken, maar evenals Koning
Leopold van België bij het volk moeten blijven. Aanvankelijk hebben veel
Nederlanders met dit vertrek van de Koningin moeite gehad. Ds. Morsink zegt:
'Ik zag het (korte tijd overigens) ook zo. Ik heb in de kerkdiensten een aantal
weken niet voor haar gebeden'.
— Economisch gezien hadden veel tuinders het vóór 1940 moeilijk
gehad. Reeds kort na de bezetting ontvingen deze tuinders aanzienlijk meer geld
voor hun produkten. Dit gold uiteraard voor het gehele bedrijfsleven.
Vooral deze laatste overweging was begrijpelijk na een reeks van moeilijke
crisisjaren die men had beleefd, maar daarnaast was zij toch kortzichtig omdat
ze te veel betrokken was op het eigenbelang en men onvoldoende inzag dat alles,
ook de economie, in dienst stond van een misdadig systeem.
Sommigen hebben dit later ook ingezien en hun spijt betuigd.
Het plaatselijk verzet heeft nog eens contact gezocht met wat invloedrijke
burgers, onder wie enkele toenmalige vrijzinnig-democraten. In ieder geval inwoners
die niet tot de katholieke, communistische of protestants-christelijke bevolkingsgroep
konden worden gerekend.
Het zou de positie van het plaatselijk verzet hebben kunnen ondersteunen, wanneer
deze mensen een duidelijke verzetshouding zouden aannemen en dit bij de bevolking
bekend zou zijn.
Dit werd echter een teleurstelling. Zij hielden zich afzijdig, spraken zich
niet uit, kwamen niet in beweging en bleken zelfs niet bereid het verzet financieel
te steunen.
Mensen die passief bleven kon men uiteraard in alle bevolkingsgroepen vinden.
Het waren mensen van wie je kunt zeggen dat ze eigenlijk geen goed en geen kwaad
deden. Ze wilden met rust gelaten worden, sommigen uit pure menselijke onmacht,
maar anderen ook uit lafheid en deze laatsten kan men schuldige nalatigheid
verwijten.