» Boeken » Andijkers in verzet » Pagina 66-70
In gesprekken over het thema van de verschillende houdingen komt nog een
ander houdingsaspect naar voren, dat niet past in onze indeling.
Er zijn nl. mensen die in de oorlogsjaren (ook wel daarna) moeite hadden of
kregen met iets in hen dat met het woord dualisme is aan te geven.
Ze constateerden bij zichzelf iets van tegenstrijdigheid, tweeslachtigheid.
De oorzaak hiervan was te herleiden tot de omstandigheid dat, vooral vanuit
het verzet, wel eens dingen gedaan werden waarmee men eigenlijk de bezetter
in de kaart speelde; maar men stelde deze daden toch om tevens daardoor een
bepaald verzetsdoel te bereiken. Er moest dan door het verzet, waarbij soms
b.v. tuinders (groot en
klein) betrokken werden, geknoeid, gefraudeerd en bedrogen worden met allerlei
administratieve formaliteiten, b.v. teeltvergunningen e.d.
Met deze laatste dingen had men achteraf wel eens moeite, maar men had in ieder
geval nog een moreel alibi, nl. het daardoor bereiken van een verzetsdoel.
Maar daarnaast kon men ook door produktie en handel geld verdienen (soms veel),
zonder dat daar een verzetsdoel mee werd gediend. Men diende dan het eigenbelang
en de voedselvoorziening van de bezetter. Met deze dingen, het sjoemelen met
waarheid en leugen en de manier waarop en de omstandigheden waarin geld werd
verdiend, hadden sommige mensen moeite.
Moest je hieraan geen kwaad geweten oplopen?
Dit gevoel werd, vooral bij verzetsmensen, nog versterkt door allerlei laster.
Over hen werd soms verteld dat zij, uiteraard, wel goede dingen deden, maar
ook het eigenbelang dienden en van allerlei dingen hadden geprofiteerd.
Over deze laster willen we later nog iets zeggen, maar m.b.t. de houding van
mensen die soms al tijdens, maar ook na de oorlog het gevoel hadden aan allerlei
daden een kwaad geweten te hebben overgehouden, willen we eerst enkele opmerkingen
maken.
Bij het protestants-christelijk volksdeel ontstond er in de oorlogsjaren, men
kan zeggen in alle hevigheid, het vraagstuk van hoe nu, in deze omstandigheden,
te denken over waarheid en leugen.
Het besef dat je eigenlijk onder alle omstandigheden de waarheid moest spreken
was tamelijk diep geworteld, hoewel b.v. het begrip 'noodleugen' al wel bestond.
De waarheid werd vooral als een statisch begrip opgevat, en wat waarheid was
kon je door logisch redeneren vaststellen.
Dit werd in de oorlog een probleem, want wat moest je tegen de bezetter (en
handlangers) zeggen, ingeval ze vroegen of je onderduikers in huis had?
We denken niet dat mensen vanuit het geschetste waarheidsbegrip onderduikers
hebben verraden, maar bij bezinning hierover hield het sommige mensen toch bezig.
En dit natuurlijk niet alleen t.a.v. het gegeven voorbeeld. Er waren
natuurlijk tal van zaken die met een voor-de-oorlogse opvatting over recht,
waarheid en leugen beslist niet door de beugel konden.
Wat ten aanzien hiervan in de oorlog is gebeurd, kan niet beter worden geïillustreerd
dan door een opmerking van Ds. Morsink.
In 1943 moest hij, zoals gebruikelijk, in een namiddagdienst preken over een
catechismusafdeling. Aan de orde was het negende gebod: 'Gij zult geen valse
getuigenis spreken'.
De mensen wisten dat het die middag daarover zou gaan, en op weg naar de consistorie
zei iemand tegen Ds. Morsink: 'Nou, dominee, dat wordt vanmiddag geen gemakkelijke
zaak', waarop Ds. Morsink zei: 'Zeker niet. . . maar ik heb er iets op gevonden!'
Sommigen zullen dit waarschijnlijk een wat opportunistische uitspraak hebben
gevonden, maar in feite trof het de kern van de zaak. Met het oude waarheidsbegrip
viel (voor een deel) niet meer te leven. Daar moest inderdaad iets op worden
gevonden.
Dat is dan ook gebeurd, en vanaf toen is men beter gaan inzien dat de waarheid
geen produkt is van logisch denken en niet te vangen is in 'niet liegen', maar
ten diepste vooral een verhouding is.
Natuurlijk zijn er honderden gevallen waarin ons ja 'ja' en ons nee 'nee' zal
moeten zijn, maar behalve waarheid spreken is er eveneens, en dat is ook een
bijbelse notie, het waar-zijn, in de waarheid zijn, in een ware verhouding leven.
De formele waarheid kan ontstellend liefdeloos zijn, maar de waarheid als verhouding
wordt juist door de liefde écht waar.
Zo gezien was de formele waarheid spreken tegenover de bezetter over het in-huis-hebben
van onderduikers liefdeloos en daarom ten diepste onwaar.
Emanuel Kant, de beroemde wijsgeer, heeft eens gezegd dat hij te trots was om
een onwaarheid te zeggen, en hij verklaarde dat hij in eigen ogen een misdadiger
zou zijn als hij een vijand, die een bij hem verborgen vriend kwam halen, op
een dwaalspoor zou brengen.
Een van de grootste waarheidszoekers die de wereld gekend heeft, blijkt hier
tot een leugenaar geworden te zijn, juist. . . doordat hij 'de waarheid' sprak.
Nu kan men van opvatting veranderen, maar met het praktisch handelen dat daaruit
voortvloeit nog lang moeite blijven houden. Ons verstand loopt nogal eens op
ons gevoel vooruit.
Zo zijn er stellig nog mensen die wel op een andere wijze zijn gaan denken over
de zaak van waarheid en leugen, maar zich in de praktijk toch nog schamen over
dingen die ze vroeger als leugen veroordeelden.
T.a.v. het geld verdienen ten eigen bate zijn sommige mensen 'op het verkeerde
been gezet' door hen die lasterden.
De lasteraars beweerden dat sommigen, vooral verzetsmensen, profiteerden van
hun verzetswerk en er financieel beter van werden.
Dat was een zo diep ingrijpende beschuldiging, dat sommigen het gevoel kregen
dat zo ongeveer alles wat met geld verdienen te maken had, verachtelijk was.
Deze laster had ook het effect, dat wanneer iemand vertelde goed te verdienen,
hij daarmee de lasteraars in de kaart speelde.
Achteraf beschouwd was de situatie zo, dat inderdaad o.m. tuinders goed verdienden;
maar niet vergeten mag worden dat velen van hen in de periode voor de oorlog
het financieel bijzonder moeilijk hadden.
Trouwens, het produceren en het verhandelen waren (en zijn) inherent aan deze
bedrijfstak en behoorden tot het gewone leven, dat voor een deel toch gewoon
doorging.
Niettemin liepen sommige mensen ten gevolge van verdachtmakingen te spoedig
een kwaad geweten op.
Natuurlijk waren er wel vragen rondom produktie waar de bezetter van profiteerde.
Juist binnen het verzet werden deze vragen gesteld, omdat men daar niet wilde
dat er iets gebeurde wat de bezetter zou kunnen begunstigen.
In dat opzicht zal overigens ieder rechtgeaard burger zich na de oorlog hebben
afgevraagd of hij of zij wel voldoende had gedaan of nagelaten om de bezetter
te benadelen.
De kwestie van geld verdienen in de oorlog is binnen dit bestek te weerbarstig
om te onderzoeken en is in hoge mate een zaak van persoonlijke verantwoordelijkheid.
In de verhalen die we over het Andijker verzet optekenden zijn we niets tegengekomen
waarvan gezegd zou kunnen worden dat sommige Andijkers op dat punt ernstig zijn
ontspoord.
Van ernstige ontsporing zou naar onze mening sprake zijn wanneer iemand bewust
en opzettelijk, ten koste van de bevolking, tonnen op tonnen zou hebben gestapeld,
uitsluitend ten eigen bate.