» Boeken » Andijkers in verzet » Pagina 81-86
In de jaren zestig werd in de politieke wereld veelvuldig gesproken over
de zgn. coëxistentie, het vreedzaam, zonder oorlog, naast elkaar leven
als volkeren.
Zelfs de kerken hebben hiervoor op wereldniveau gepleit en verder niet te vergeten
de Russische partijleider Chroesjtsjov.
Prof. Rasker zegt hierover: 'Het is zeker, dat vreedzame coëxistentie geen
verzoening tussen twee onverzoenbare systemen kan betekenen. Het zou echter
wel kunnen zijn, dat er tussen beide. (westelijke politiek en het communisme)
een toenadering kan plaatsvinden, meer dan men voor mogelijk houdt, wanneer
eerst de krampachtigheid van de angst en de nevel van propaganda en de verwarring
der misverstanden zouden kunnen worden weggenomen'. (9)
Dit brachten we ons in herinnering na het gesprek met de Andijkers De Vries en
Van Beek, representanten van het communistisch verzet in Andijk.
Immers, één misverstand werd in het verzet in ieder geval ontmaskerd,
nl. de gedachte dat het onmogelijk zou zijn dat communisten en christenen in
het verzet voor één en dezelfde zaak zouden kunnen staan.
De Vries wil dit met nadruk onderstrepen en noemt dit staan voor
een gemeenschappelijk doel 'uniek' en 'een uitzonderlijk symptoom van het verzet'.
'Hoewel de L.O. en het communistisch verzet ieder hun eigen organisatie hadden,
was er tussen beide groepen groot vertrouwen, onderlinge hulp, overleg en uitwisseling
van informatie', aldus De Vries. Hij brengt hierbij de gesprekken ter sprake
die hij (soms samen met Paul Pool) had met de plaatselijke leider van de L.O.,
de heer Ruiter.
In tegenstelling tot het L.O.-verzet, waarvan de organisatie tamelijk doorzichtig
was, was het communistisch verzet minder zichtbaar en herkenbaar.
Men beschikte b.v. ook niet over een soort 'Plaatselijke Commissie', zoals die
bij het L.O.-verzet gebruikelijk was. De Vries en Van Beek vertellen hierover:
'Al direct na de capitulatie in 1940 werd ons van de zijde van het hoofdbestuur
medegedeeld wie met ons contact zou zoeken.
Een dergelijk iemand werd aangeduid met b.v. 'Cees', maar je wist geen naam
en adres van zo iemand. Als deze, zeg maar 'Cees' niet langer het contact met
ons kon blijven
onderhouden, werd wel verteld dat je in het vervolg contact zou krijgen met
b.v. 'Jan'.
Deze methode was voor de veiligheid van mensen uitzonderlijk belangrijk en voor
de bezetter lastig te doorzien.
Door omstandigheden kenden wij elkaar goed, maar strikt genomen paste dit eigenlijk
niet in het geschetste systeem.
Wel was het zo, dat bij plotselinge moeilijke omstandigheden ter plaatse niet
even een bekende contactman kon worden geraadpleegd. Zoiets was bij ons ondenkbaar'.
Het hiervoor vermelde is opmerkelijk, omdat de communistische verzetsmethode
'professioneler' aandoet dan die van de L.O.
Deels is daar echter een verklaring voor te vinden in een eerder door De Vries
en Van Beek afgelegd interview, een vraaggesprek waarover men overigens, uit
een oogpunt van zorgvuldigheid, niet geheel tevreden is. (10)
Wel wordt uit dat interview (en ons gesprek) duidelijk, dat de communisten in
de oorlog een groep in onze samenleving vormden, die vaker dan veel andere groeperingen
voorzichtigheid moest betrachten bij het naar-buiten-treden.
Men werd veelal gewantrouwd, en dit had soms ernstige consequenties voor de
wijze waarop men zich in de samenleving manifesteerde. Het was soms geboden
onbekend te zijn, elkaars naam en functie niet te kennen.
De kwetsbaarheid van de communistische bevolkingsgroep verbond hen, voor de
oorlog al, sterk met medestanders in andere landen, die zich in dezelfde of
in soms veel ernstiger omstandigheden bevonden.
Dit had tot gevolg dat men al eerder dan anderen het gevaar gezien had van de
opmars van het fascisme in Duitsland. Men kreeg al voor de oorlog contact met
gevluchte anti-fascisten en men wist dat er toen al Duitse communisten werden
geëxecuteerd.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat de communistische pers al zeer vroegtijdig
openlijk waarschuwde tegen het Duitse nationaal-socialisme.
Het sterke anti-fascistische karakter van de communistische partij bracht hen
ook in contact met de zgn. oud-strijders, Nederlanders, die zich in 1936 aan
de zijde van het wettige bewind van de Spaanse
Republiek hadden geschaard en gevochten hadden tegen de fascistische opstandeling
Franco.
Kort na de bezetting werd de angst van de communisten bewaarheid. Met name de
joden, maar in niet geringe mate ook de communisten liepen spoedig gevaar.
Van Beek kreeg meteen bericht dat hij als lid van de gemeenteraad moest verdwijnen.
Na de Duitse inval in de Sowjet-Unie (1941) werden de communisten a.h.w. als
vanzelf vogelvrij verklaard.
Al deze omstandigheden maakten, dat de communisten in het verzet meer ervaring
hadden. Er was een soort gewenning, om zo te zeggen, in anonieme omgangsvormen,
en dat kenmerkte hun organisatie in het verzet.
Dit alles wordt ook wel bevestigd vanuit de kring van de plaatselijke L.O.
Het L.O.-verzet kwam vooral uit een bevolkingsgroep die deze ervaring en geschiedenis
helemaal niet had, en men werd nu a.h.w. gedwongen onervaren en onvoorbereid
in het verzet te gaan.