» Boeken » Andijkers in verzet » Pagina 95-97
In 1944 kwam de B.S. wat nadrukkelijker naar voren. Sommige opdrachten ontving
men rechtstreeks van de regering in ballingschap in Londen.
De verbindingen tussen de L.O. en de B.S. waren vaak allerminst
duidelijk. Zo werd b.v. de 'Plaatselijke Commissie L.O.' niet betrokken bij
de benoeming van de plaatselijke commandant van de B.S. Men had aparte organisatielijnen
en dat gaf uiteraard aanleiding tot problemen.
Wrijvingen ontstonden eerst goed toen het bericht ontvangen werd, of in ieder
geval de indruk werd gewekt, dat de L.O. zich aan de B.S. ondergeschikt zou
moeten maken.
Toen dit ter sprake kwam op de provinciale vergadering van de L.O. weigerden
de beide voedselcommissarissen De Vries en Hovenga dit te accepteren.
Bij dit alles speelde mee dat de B.S. een militaire organisatie was, waar men
opdrachten, dienstbevelen kon geven. Dit kende men bij de L.O. niet en dat bepaalde
natuurlijk wel de onderlinge sfeer.
Dit alles heeft ertoe geleid, mede door tussenkomst van de latere minister Sicco
Mansholt, dat de L.O. de vrijheid behield om naar eigen inzicht het werk voort
te zetten, maar daarnaast zou moeten inzien dat samenwerking met de B.S. onontkoombaar
was.
Die samenwerking is er geweest, maar men heeft toch tamelijk sterk onafhankelijk
van elkaar gewerkt; in ieder geval heeft de 'Plaatselijke Commissie L.O.' nooit
opdrachten van de plaatselijke B.S. ontvangen of uitgevoerd.
Dat de B.S. wilde profiteren van de L.O., vooral op het punt van voedselvoorziening,
was begrijpelijk. De B.S. kreeg nl. opdracht, zoals eerder vermeld, om een aanzienlijke
voedselvoorraad aan te leggen met het oog op het naderend einde van de oorlog.
Bij het uitvoeren van die opdracht zou men zeer wel kunnen profiteren van de
ervaringen van de voedselcommissarissen van de L.O.
Deze commissarissen (De Vries en Hovenga) beschikten over een legitimatiebewijs
van de C.C.D. (Crisis Controle Dienst), voorzien van een stempel met het Duitse
adelaarsvignet erop. Zij hadden de rang van 'hoofdambtenaar voor de oogstvoorziening'
en hadden inzicht in de manier waarop voedselvoorraden konden worden aangelegd.
Ook plaatselijke zakenlieden die in het L.O.-verzet zaten, werden hierbij soms
ingeschakeld.
Hovenga bezocht in genoemde functie (eigenlijk een dubbelrol) de vergaderingen
van de C.C.D., waarvan de heer Bakker uit Venhuizen chef was.
Met hem en met de heer Bot uit Lutjebroek werkte Hovenga nauw samen. De andere
C.C.D.-ambtenaren hebben nooit geweten in welke illegale hoedanigheid Hovenga
daar aanwezig was.
In de oorlogsjaren werd al het vee geregistreerd, en ook de opbrengst van de
oogst werd vooraf geschat, zodat vrij nauwkeurig de opbrengst kon worden gecontroleerd.
Die controle berustte bij de C.C.D. en was dus heel belangrijk voor de bezetters.
De 'goede' C.C.D.-ambtenaren konden verzet plegen door administratieve gegevens
te vervalsen. Men kon bij de centrale registratie in Alkmaar bewerken, dat de
administratief geschatte opbrengsten werden verminderd.
Zo kon dus een reserve gekweekt worden, m.a.w. men kon meer produkten achterhouden
bij tuinders om ze vervolgens beschikbaar te houden voor de L.O. De tuinders
ontvingen dan wel een normale prijs voor hun produkten.
Hetzelfde gebeurde ook met vee. Via de C.C.D. werd b.v. ergens een varken (zeug)
van 700 pond door de L.O. van een boer gekocht, terwijl men op die plaats een
big dropte die buiten de registratie was gehouden.
Zo'n boer was veelal bereid die zeug te verzorgen tot het tijdstip 'waarop de
L.O. erover wilde beschikken.
Was ergens voedselgebrek, dan kon men op deze wijze onmiddellijk uit de voorraad
helpen.
Die beschikbare voorraden werden altijd gemeld bij burgemeester Elders te Bovenkarspel.
Hij was van deze voorraden op de hoogte, en werd er besloten ergens voedsel
te leveren, dan regelde hij dat met de betreffende instellingen.
Bij dit alles hebben plaatselijke C.C.D.-ambtenaren, onder wie Cees Minnes
(plaatselijk bureauhouder) en Cor de Kroon een duidelijk positieve rol gespeeld.