» Boeken » Andijkers in verzet » Pagina 137-146
Dit boek verschijnt in 1985.
Een jaar waarin verzet en bevrijding in het teken zullen staan van een nationale
herdenking.
Het is daarom te verwachten dat veel Andijkers dit boek zullen lezen. Sommigen
zullen verbaasd zijn over alles wat in die oorlogsjaren is gebeurd, en anderen
zullen misschien op meer sensationele verhalen hebben gerekend.
'Doch de grootheid van het verzet staat of valt niet met de lengte van de lijst
van wapenfeiten. De grootheid ligt hierin, dat eenvoudige mensen naar de mate
van hun vermogen hebben gevochten voor een hoog ideaal en dat zij voor de verwezenlijking
van dat ideaal hun leven van uur tot uur veil hebben gehad'. (1)
Maar wat was dan wel dat 'hoge ideaal'?
Want daar zal het bij een nationale herdenking toch om moeten gaan!
Of dient een nationale herdenking er alleen toe om in eerbied terug te zien
op wat is gebeurd?
In dat geval zal de herdenking verworden tot een nostalgische reünie van
mensen die in het verzet gezamenlijk dingen hebben gedaan en ervaren, waar zij
die na hen kwamen weinig of niets van
kunnen begrijpen en in 'de club van oud-gedienden' maar beter hun mond kunnen
houden.
In 'Om te beginnen. . .' heb ik gezegd: 'Mensen máken ook de geschiedenis,
en hoe we richting willen geven aan ons leven met het oog op de toekomst wordt
medebepaald door wat de geschiedenis aan kennis, wijsheid en ervaring naliet'.
De nationale herdenking is er dus niet voor een bepaalde groep, maar voor ons
allen.
Wij staan allen in de geschiedenis en herdenken een stukje ervan (1940-1945),
omdat dat ons iets heeft te zeggen, ons iets wil leren.
Maar wat is dan de les van die relatief korte periode in de geschiedenis?
In ieder geval, ondanks tekortkomingen, was het verzet een teken van hoop!
Men verzette zich tegen een misdadige, fascistische overheerser, in de overtuiging
dat de mens, ofwel een volk, alleen kan bestaan indien een aantal kostbare waarden
worden behouden of bevochten, zoals vrede, vrijheid, gerechtigheid en solidariteit.
Indien deze waarden er niet meer zijn of indien ze worden afgenomen, snijdt
men een volk de adem af en dan zullen er mensen opstaan die, ter wille van zichzelf
en hun medemensen, hun leven op het spel zetten om die tirannieke overheerser
van zich af te schudden.
Zo gezien zal het de mensen ook nauwelijks verdeeld houden als het gaat om het
antwoord op de vraag, wat de les van een dergelijke geschiedenis zal moeten
zijn, nl. het voortdurend alert zijn op machten die die kostbare, in de laatste
wereldoorlog opnieuw bevochten en verworven waarden, soms bijna anoniem in gevaar
brengen of zelfs openlijk bedreigen of vernietigen.
Maar wat kan ons dan in de weg staan om dit straks nationaal te herdenken?
Deze vraag heeft mij tijdens het schrijven van dit boek intens beziggehouden.
De eenstemmigheid over de les van de geschiedenis van de jaren 1940-1945 brengt
nl. verdeeldheid onder de mensen wanneer het gaat om de onderkenning van de
machten die onze verworvenheden bedreigen.
En die verdeeldheid schept verwijdering tussen allerlei mensen, in groepen, in
gezinnen, soms tussen de generaties en vooral tussen de volkeren.
Twee opvattingen wil ik hierbij in beeld brengen.
Allereerst zijn er mensen die vrede, vrijheid en gerechtigheid het beste gewaarborgd
zien door (het steeds voortgaand proces van) afschrikking en bewapening.
Er is naar hun oordeel één gemeenschappelijke vijand, nl. het
communisme, en daarin ligt alle bedreiging opgehoopt. Om dit wereldomvattende
gevaar te keren, werd destijds de NAVO opgericht en de Bondsrepubliek Duitsland
herbewapend.
En het zijn volgens hen deze ontwikkelingen die gemaakt hebben dat we de laatste
40 jaren in vrede hebben kunnen leven.
Deze mensen denken ook na over ontwapening, omdat ze natuurlijk weet hebben
van de verschrikkelijke gevaren die de moderne bewapening met zich meebrengt.
Ook zij vinden dat de schepping en het schepsel met totale vernietiging worden
bedreigd.
Naar hun oordeel zal echter alleen tweezijdige ontwapening dit gevaar kunnen
keren.
Zij weten ook dat ondanks 40 jaar onderhandelen over ontspanning en vrede, de
bewapening alleen maar gigantisch is toegenomen. Tevens is het hun niet ontgaan
hoe de kerken, vaak op wereldniveau, hun waarschuwingen en bedenkingen hebben
laten horen, geïllustreerd door en samengevat in de woorden van Paus Johannes
XXIII: 'De ware vrede onder de volkeren stoelt niet op evenwicht in de bewapening,
maar alleen op wederzijds vertrouwen'.
Maar al deze overwegingen weerhouden deze mensen er niet van om de huidige bewapeningswedloop,
gebaseerd op angst en afschrikking, te zien als de enige garantie om de verworven
waarden, inclusief die welke in het verzet werden bevochten, veilig te stellen
en te waarborgen.
De tweede opvatting vertegenwoordigt het gedachtengoed van de vredesbeweging.
Het gaat hier om mensen die menen, dat het beschermen en verdedigen van mede
door het verzet verworven waarden niet allereerst
betekent dat je kiest voor of tegen een bepaald politiek systeem of politieke
partij.
Aantasting van bedoelde fundamentele waarden moet, als het aanwijsbaar is, overal
aan de kaak gesteld worden, ongeacht binnen welk politiek systeem.
Er worden waarden geschonden binnen het communistische systeem, maar evenzeer
binnen het kapitalistische, waar men soms voor persoonlijke vrijheden van de
mens pleit, terwijl het in de politieke bemoeienis voornamelijk om de vrijheid
van succesvolle ondernemers en de vrije markteconomie te doen is.
In deze gedachtengang is het ook zo, dat je de waarden waarom het in het verzet
ging niet meer kunt verdedigen en beschermen vanuit de levenswerkelijkheid van
de jaren 1940-1945.
In die jaren was alles sterk gericht op de eigen natie, het eigen landsbelang
en volksbestaan.
Vóór 1940 voelde nauwelijks iemand zich verantwoordelijk voor
de dereld. Men bekreunde zich niet zo om het lot van andere volkeren.
Dat deed overigens geen enkel volk.
De aanhangers van de vredesbeweging zijn van oordeel dat we daarom nu mondiaal
moeten denken en handelen, d.w.z. dat we niet alleen het oog moeten hebben op
wat zich binnen de eigen landsgrenzen afspeelt, maar dat we daarnaast een wereldwijde
verantwoordelijkheid dienen te dragen.
Zij hebben daarom moeite met de uitspraak dat we al 40 jaren vrede hebben. Omdat
zij mondiaal denken, spreken ze niet over vrede maar over een beperkte afwezigheid
van oorlog.
Zij roepen luidkeels dat er geen mens over werkelijke vrede kan spreken, zolang
nog miljoenen mensen in honger leven of van honger sterven, mede doordat de
rijke landen hun economische mogelijkheden verkwisten aan bewapening en daardoor
de mogelijkheden van de armen en hongerigen niet tot ontwikkeling laten komen.
Hun vertrouwen in de supermachten is diep geschokt, want indien men een bewapening
wenst die inmiddels al zo omvangrijk is dat binnen enkele minuten de gehele
aarde kan worden vernietigd, welke rechtvaardiging is er dan nog voor het feit
dat er gigantisch veel geld uitgegeven wordt om dat wapenarsenaal zo uit te
breiden dat die wereld tientallen malen kan worden vernietigd?
Beide politieke opvattingen wil ik niet inhoudelijk bediscussiëren.
Dat zou in strijd zijn met het karakter van een epiloog en ik heb deze opattingen
ook niet met die bedoeling omschreven.
Mijn zorg is deze dat er mensen, ook verzetsmensen, zijn die de eerste door
mij omschreven opvatting zeer absoluut stellen.
Indien men echt ernst wil maken met het beschermen en verdedigen van waarden
als vrede, veiligheid, gerechtigheid en solidariteit, dan is dat alleen geloofwaardig
wanneer men dit politieke standpunt inneemt, vinden zij.
Men denkt hierin soms zo radicaal, dat mensen met een andere politieke opvatting,
b.v. zij die zich door het gedachtengoed van de vredesbeweging laten leiden,
worden afgetekend als mensen die niets hebben begrepen van het verzet in de
jaren 1940-1945 en ons volk willen verleiden tot weerloosheid, met alle kansen
die dat aan een nieuw opkomend fascisme kan bieden.
Vanuit deze zienswijze kan men moeilijk tot de erkenning komen dat het denken
vanuit de vredesbeweging ook gericht is op het verdedigen en beschermen van
menselijke waarden en daarom geen zaak is van passieve weerloosheid, maar van
actieve weerbaarheid.
Ik merk hierbij nogmaals op dat niet de inhoud van de verschillende politieke
opvattingen, hoe belangrijk ook, mijn grootste zorg is, maar de manier waarop
ermee wordt omgegaan.
Door het absoluut stellen van eigen inzicht (en dat kan gelden voor ieder mens
met welk inzicht ook), wordt de ander spoedig miskend in zijn denken en in zijn
oprechte bedoelingen.
De lezer zal begrijpen dat ik over dit onderwerp veel gesprekken met mijn vader
heb gevoerd. Ik kan niet nalaten te zeggen, dat gedurende het schrijven van
dit boek voor mij de mooiste ervaring is geweest te merken, dat hij in het gesprek
met kinderen en kleinkinderen voor de dialoog koos. Over deze dingen kon worden
gesproken, soms heftig en emotioneel, maar niet veroordelend, laat staan minachtend.
De nationale herdenking zal daarom een manifestatie moeten zijn van mensen die,
hoe verschillend ze ook denken, zoekend en tastend op weg willen zijn naar een
wereld waar echte vrede en gerechtigheid zullen heersen.
En vanuit dat verschillend denken waarover we spraken, gaat het
dan niet om de vraag: bij welke oplossing zijn we het meest veilig?
Dat zijn we waarschijnlijk bij geen van beide.
Naar mijn gedachte is de allesbeheersende vraag, de vraag die Jezus ooit aan
mensen stelde: Wat baat het u, als gij de hele (westerse) wereld wint of behoudt,
maar schade lijdt aan uw ziel?
Tenslotte wil ik al het hiervoor besprokene nog iets dichterbij halen, naar
onszelf toe.
Is het veelal niet zo dat we bedreigingen van gerechtigheid en vrede buiten
onszelf zoeken, anderen als bedreiging zien en anderen voor het wegnemen daarvan
verantwoordelijk stellen?
Een actueel voorbeeld vond ik in een toespraak van een oud-verzetsman (leider
knokploegen) die bij het uitreiken van verzetsherdenkingskruisen in 1982 o.m.
dit zei:
'Helaas moet gezegd worden, dat velen van ons de dreiging weer voelen. Te veel
jongeren zijn gefascineerd door terreur en geweld.
Voor velen van ons is 't weer of de W.A. marcheert, maar nu onder een andere
vlag. Daar is allereerst de primitieve agressie op 't voetbalveld; de supporters
die er rond voor uitkomen dat ze plezier beleven aan terreur en intimidatie'.
En even verder:
'Geconfronteerd met deze ontsporingen vindt de oud-verzetsman het zinvol te
herinneren aan de noodzaak, kostbaar gebleken waarden als verdraagzaamheid,
vrijheidszin, gerechtigheid en menselijke solidariteit met meer eerbied en voorzichtigheid
te behandelen dan thans te doen gebruikelijk is'. (2)
Toen ik dit las dacht ik: jammer!
Waarom alleen naar jongeren gekeken? Zijn er niet veel meer ouderen die een
bedreiging vormen?
Wat wordt er in deze wereld niet allemaal aan onmenselijkheid ontketend, juist
door ouderen!
Ik wil hiermede tevens zeggen dat het gevaar voor aantasting van waarden als
vrede, gerechtigheid en vrijheid, evt. gemanifesteerd in fascisme en racisme,
veel gevaarlijker en omvattender is dan de suggestie, alsof deze bedreigingen
in een aantal aanwijsbare groepen zouden zijn belichaamd. We spraken daarover
reeds eerder.
Ieder mens die, in welke situatie ook, zijn eigen denkbeelden voor
alleenzaligmakend verklaart, schept in zijn hart een voedingsbodem voor fascisme.
De andersdenkende wordt dan toch meestal geminacht?
Niet alleen misdadige voetbalsupporters, maar ook onverdraagzaamheid in politieke
en kerkelijke kringen, het veroorzaken van fraudes en affaires, het afwijzen
van mensen met een andere geaardheid, het beschuldigen van een bepaalde groep
als veroorzakers van de economische misère, het zijn evenzovele uitingen van
het gegeven, dat het fascisme en racisme niet alleen buiten ons aanwezig zijn,
maar ook in ons allen sluimeren.
De nationale herdenking in 1985 vindt plaats in een tijd waarin onze wereld
(nog) vol is van onvrede, ongerechtigheid, onveiligheid en vijandschap.
Maar omkering van deze dingen is geen droombeeld.
Daar houden we het op; daar geloven we in!
Door de eeuwen heen is het ons ook voorgeleefd; door Jezus, de Martin Luther
King's, de Gandhi's en de Romero's.
Met hen voor ogen staan we niet machteloos.
Het waren gedrevenen met een lange adem en een geloof dat bergen kon verzetten.
De nationale herdenking is er niet voor om wat nationale gevoelens in ons aan
te blazen.
We herdenken ook niet om in eerbied terug te zien op wat er is gebeurd.
Herdenken is wel terugzien, maar dan alleen wanneer het een belofte voor de
toekomst inhoudt.
Voor mij persoonlijk geldt, en dat is dan tevens mijn les uit de geschiedenis
van het verzet 1940-1945, dat die belofte een nieuwe toekomst zal moeten inluiden
voor al die miljoenen mensen in nood.
De wereld hongert naar vrede, liefde en vrijheid, vrijheid van honger, ziekte,
armoede en terreur.
Ik besef dat deze uitspraak, gemeten naar mijn aandeel in de verwerkelijking
van deze belofte, te veel op grootspraak berust. Ook mijn egoïsme maakt
dat anderen te veel aan hun lot worden overgelaten.
Maar ook daarin ben ik niet machteloos.
En mèt anderen is het mogelijk dagelijks beter te leren inzien, dat het
in deze wereld niet allereerst gaat om solidariteit met ideologieën, maar
om solidariteit met mensen in nood.
Ook komt het erop aan in te zien, er diep van overtuigd te raken en er vervolgens
naar te handelen, dat, indien je niet solidair wilt zijn met hongerigen, je
solidair bent met de verzadigden.
Dat, indien je niet solidair bent met de armsten, je solidair bent met de uitbuiters.
Een tussenweg is er niet!
'Andijkers in verzet' in 1940-1945.
Het gebeurde is geschiedenis!
Maar het verzet zelf kent geen verleden tijd,
dat moet steeds weer geschieden.
Verzet als teken van hoop!
Literatuur:
1. 'Het grote Gebod', gedenkboek L.O./LKP.
2. Toespraak 'De dreiging blijft. . .', van oud-verzetsman. 1982.