» Historie » Beknopte Kroniek der Gemeente Andijk » 1 » Pagina 7-14
Het polderland en de bemaling. Zoals we weten ligt Andijk op
polderpeil; eertijds bestond hier de bodem uit moeras en veengronden.
Daarom woonden de oudste bewoners op de hoogste punten, die zich zo hier
en daar boven het moeras verhieven en “hoornen” genoemd worden.
Ieders familie bouwde haar hutje -want veel meer zal het niet geweest
zijn- op die hoogten; de kinderen, groot geworden, sloten er zich bij aan
-van stratenbouw was in het polderland natuurlijk nog geen sprake- en zo
ontstonden “buurtjes” (groepjes huizen). Teneinde bij eventuele
boodschappen, want de post bestond ook nog niet, nauwkeuriger te weten
waar men wezen moest gaf men die groepjes huizen namen, die zich tot op
heden gehandhaafd hebben. Uit de namen van die buurtjes blijkt dat ze in
verschillende tijdperken gegeven zijn. Van oudsher heetten die buurtjes
van west naar oost langs de dijk: Driehuizen, Kattenburg,
Hoogelandje, Bangert, Krimper, het Buurtje, Munnekai, Molenhoek,
Geuzenbuurt, Broekoord, Kathoek, Horn, de Weet, Fluithoek. Naast de
buurten waren er nog gehuchten, wier namen hoewel Andijk nu een
aaneengesloten gemeente is, toch nog in de volksmond voortleven. Het zijn
de namen Kerkeveld, Palingstraat, de Pleit, Munnekai, Bakkerstraat, Landstraat, Bangert en Hoogelandje.
De oudste bewoners leefden van het rietsnijden - verwerken en ruilen
danwel verkopen. Doch langzamerhand gingen ze begrijpen, dat de inwoners
uit de bloeiende steden der omgeving (uit de Streek namelijk) ook voedsel
nodig hadden, dus groeven ze sloten, om alzo het water aan de bodem te
onttrekken staken ze de veenlaag af en weldra gaf hun land een mooi
grasveld te zien, waarop het vee lustig kon grazen. De veeboer kon zich
vestigen en er zijn hoeve bouwen. Wie geen zin had in het veehouden,
bewerkte zijn grond meer bij kleine stukken, pootte er eenvoudige groenten en zaaide er zijn tarwe.
Vóór 1200, dus vóórdat de door de storm opgezweepte wateren van de
Noordzee een grote doorbraak in het noordwesten van ons land veroorzaakten
en van het meer Flevo de Zuiderzee maakten, bestond voor dit gedeelte van
ons vaderland. te weten Noord-Holland (zie het kaartje) uit grotere en
kleinere eilanden, meren en plassen met hier en daar verheffingen van de
bodem, zoals bijvoorbeeld bij Hoogwoud, Wognum en Wijdenes. De rijk
uitgekartelde landgrens gaf aan de steden, die langzamerhand aan de
vooruitspringende hoeken ontstonden, een gunstige ligging voor de handel.
Het altijd dreigende water eiste echter voortdurend de zorg der bewoners.
De waterkeringen waren zogenaamde zomerkaden en deze konden niet
verhinderen, dat de Zuiderzee zich voortdurend uitbreidde, zoals zij
bijvoorbeeld van Medemblik een groot deel wegkaapte evenals van Enkhuizen.
Doch die zee was door haar overstromingen niet altijd Uw vijand,
Andijkers, want evenals de Nijl door jaarlijks buiten de oevers te treden
aan Egypte enorme vruchtbaarheid schenkt, zo deed de Zuiderzes dit aan uw
onvruchtbare bodem. Zij vulde, als het ware, de veengaatjes met kostbare
klei en legde zo doende in Uw bodem de vruchtbaarheid waarvan U thans partij kunt en weet te trekken.
Ten oosten van West-Friesland waar nu zee is, was in de oudheid een
bosrijke streek. De overleveringen verhalen van het Kreilerbos, van
Medemblik naar Friesland. Bij zeer lage waterstand wees een oude Andijker
± 16 jaar geleden aan een neef van mij donkere plekken in zee en
vertelde, dat dit overblijfselen waren van verzonken bossen. In 1772 zag
een oestervisser, eveneens bij lage waterstand, dichtbij Wieringen een
kerkhof in zee, waar men beenderen enz. vond. Verder zijn resten van een
tufstenenmuur gevonden, die van de kerk in Zijpe tot Wieringen zou hebben
gelopen en zich ook nog oostwaarts voortzette. West-Friesland was dus
vroeg bewoond en in de Middeleeuwen had de bevolking hier een dubbele
strijd; èn tegen de natuur èn tegen de Graven van Holland.
Naar aanleiding van al het bovenstaande begrijpt U dus wel, dat er in de
loop der tijden veel aan de vorm van Uw grondgebied veranderd is; niet
alleen door overstromingen, maar ook door droogleggingen. De droogmaking
gaf landaanwinning. Dit opende de ogen der West-Friezen. Ze zagen dat in
de 16e eeuw en in de eerste helft van de 17e veel plassen werden droog
gemalen en in vruchtbaar land voor mens of vee werden herschapen. De
Dregmeer b.v. reeds vóór 1542, het Kerkmeer (onder Oudkarspel) in
1547, het grootste meer waarin Graaf Willem II in 1256 de dood vond is op
kosten van enige Amsterdamse heren van 1626-1631 drooggemalen, De oudste
heer heette Hugo, vandaar de naam HeerHugowaard. Die polder is ruim 3000
ha groot; de waarde van deze grond viel echter aanvankelijk zo tegen, dat
men er zelfs aan gedacht heeft er weer viswater van te maken. Ook werden
het Berkmeer en het Wogmeer in die tijd drooggemalen. Van al deze
landaanwinsten hoorden natuurlijk ook de Andijkers. Ze begrepen dat ook
zij het ontwateren krachtiger ter hand moesten namen en lieten in 1545 de
eerste vier watermolens aan de Molenweg plaatsen. Dat was een vooruitgang!
Men zag de grote voordelen in, die het bemalen van de polder aan de
bewoners schonk. ja zette er enige jaren later nog een vijfde molen bij.
Ruim drie eeuwen hebben deze molens hun nuttig werk gedaan. Ze werden oud
en -de wetenschap had een stoomgemaal uitgevonden; dat was dus niet
afhankelijk van de wind en kon ten allen tijde zijn nuttig werk
verrichten. In 1863 word het eerste stoomgemaal geplaatst; de vijfde
windmolen werd afgebroken ter vergroting van het stoomgemaal.
Intussen werden in 1907 en 1908 de andere vier windmolens gesloopt en werd
de dijk om de molenkolk met de kolk vlak gemaakt. Het stoomgemaal daad nu
alles alleen. Na enige malen vergroot te zijn, werd in 1915 het
stoomgemaal door dieselbemaling vervangen. Het bestuur van het “Grootslag”,
de naam van het bemalingsbestuur, ging met de tijd mee en liet in 1926 voor zijn rekening te Andijk de dieselbemaling in een
electrische veranderen.