» Boeken » Samen nei de brand » Pagina 14-18
Dat alles nou niet altijd van een leien dakje ging met blussen kunt U opmaken uit het volgende verhaal.
Op een goeie dag in de beginjaren '60, ontstond er brand bij de fam. D.
Mantel aan de Middenweg. Er was boven bijverwarmd met een elektrisch
kacheltije en zoals zoveel gebeurt, het kacheltje bleef aan staan zonder
dat er verder op werd gelet. Toen de brand werd ontdekt had die al een
goed begin gemaakt, want de hele bovenverdieping stond al onder de rook,
en op het bewuste kamertje brandde het al best. De snel gearriveerde
brandweermannen rolden met veel machtsvertoon de slangen uit en haastten
zich in het object. Het was een flinke binnnenbrand en die wil je toch tot een goed einde brengen, nietwaar?
Ze begonnen onder aan de trap alvast maar omhoog te spuiten, dan gebeurde
er in elk geval wat. En zo was dat. Maar daar hadden ze de vuurhaard niet
mee te pakken, want die ging lekker z'n gang boven in een kamertje achter
de deur. Dan maar de trap op met z'n allen waar ze de schrik van hun leven
kregen, toen één van de spuitgasten de deur opende en begroet werd door
een meterslange steekvlam, die met een dof geloei over hun hoofd de
overloop inschoot. De hitte en het boosaardig verschijnsel greep één der
spuitgasten zo aan dat hij van schrik op z'n achterste de trap afroetste
en zich hoestend en proestend naar buiten haastte. De rest hield stand en kon door de geopende deur de brand te lijf gaan.
Zo ziet u, dat er in die tijd anders werd geblust dan nu, want de
waterschade was enorm. De huidige brandweermannen zullen om dit voorval in
de lach schieten en direct technische vragen gaan stellen. Ho, ho, het was
nog maar in de beginjaren '60 en ze hadden alleen een brandweerwagen met
lage druk, meer niet. Zo was bij deze brand de waterschade beduidend hoger
dan de brandschade. De toenmalige brandweer was zelf nou ook niet echt
enthousiast over dit 'succes' en men ging beseffen dat goed blussen vakwerk was.
Daar was kennis voor nodig en daar kon nog heel wat aan
worden gedaan: Cdt. Klopper had vernomen dat de brandweerinspectie
cursussen gaf aan korpsen die dat graag wilden. Hij had veel op met z'n
korps en verbetering in hun prestaties achtte hij niet overdreven. En
omdat genoemde spuitgasten dat ook vonden, werd met algemene stemmen
besloten hier aan deel te nemen. Zo werd er dus begonnen met de allereerste cursus voor de allerlaagste rang 2e klas.
Ze konden het geleerde al spoedig in praktijk brengen, want halverwege de
barre winter '62/'63, in de nacht van 14 jan. konden ze hun lol op.
Het was net tijdens een korte dooiperiode met een harde noordwesten wind dat
er brand uitbrak in een oude boerderij bewoond door de fam. Minnes.
Gelukkig waren de bewoners er in geslaagd het pand op tijd te verlaten
maar de boerderij was reddeloos. De boerderij had een rieten dak en ging
aan alle kanten brandend als een fakkel ten onder. De brandweer had handen
vol werk om de belendende percelen vuurvrij te houden, want stukken
brandend riet vlogen door de sterke wind door de lucht. Tijdens het blussen nam de wind af en ging de regen over in ijzel.
Omdat het vuur praktisch gedoofd was en de temperatuur drastisch gezakt nam de publieke belangstelling snel af.
De brandweer die eerst door de buren van koffie was voorzien zat nu zonder want iedereen ging naar bed.
Iedereen, behalve de spuitgasten, want die moesten nog nablussen. Dat werd
een fris klusje want de temperatuur bleef zakken en omdat de blusuniformen
in die dagen nog niet zo waterdicht waren als nu en ze over een open
brandweerwagen beschikten waar je ook niet warm in kon worden werden ze er niet blijer op.
Toen 's morgens tegen 8 uur de zon boven de horizon
uitkwam vroor het 8 graden. Iedereen was steenkoud en zonder dat ze het
wisten hadden ze de eer genoten kennis te maken met het begin van de strengste winter die we tot nu gehad hebben.
De pomp moest blijven draaien, anders bevroren de slangen en kreeg je de koppelingen nooit meer los. Toen
alles geblust was, moest er worden opgeruimd en dat ging zwaar. Bij elke
slangkoppeling stond een spuitgast. De Cdt. stond bij de wagen, telde tot
3 en op dat moment stortte iedereen zich op een koppeling. Vervolgens
werden de slangen dubbel gelegd en waren gelijk bevroren. Meerdere keren
opvouwen kon niet anders waren ze kapot gegaan. Ze werden als planken op de wagen gelegd.
Gelukkig kon het spul gedroogd worden bij de fa. Vriend aan het Kleingouw. Onnodig te zeggen dat iedereen
hoopte dat er voorlopig geen brand meer zou komen want van dit soort omstandigheden had iedereen z'n buik vol.
De brandweerwagen trouwens ook. Hij wilde niet meer wat de brandweer wilde. Er was al geruime tijd sprake
van vervanging maar U begrijpt wel dat het nogal een kapitaal moest kosten en dat ging niet zomaar. Cdt.
Klopper had er herhaaldelijk op gewezen dat het nodig tijd werd voor vervanging, anders kon de brandweer
nog wel es voor rare dingen komen te staan. Eén en ander had tot gevolg dat er eindelijk werd
besloten voor de aanschaf van een gesloten Bedford lagedruk wagen. De vreugde hierover was groot bij
de mannen maar werd al spoedig getemperd door het bericht dat de Cdt. ongeneeslijk ziek was.
Op de dag van de begrafenis volgden de verslagen brandweermannen de wagen om hun Cdt. naar zijn laatste
rustplaats te begeleiden. Ze moesten een Cdt. missen die de brandweer en de mannen na aan het hart had
gelegen. Het was een mens die verstand en inzicht had om leiding te geven aan het korps en waar het bovendien prettig mee samenwerken was.
De heer Sietses die al jaren waarnemend Cdt. was geweest en ook z'n mannetje best stond, werd met
algemene stemmen tot Cdt. gekozen. Ook in deze man had iedereen het volste vertrouwen.
Waren er vroeger nog wel es schoorsteenbranden, in de jaren '60
veranderde ook dit. Langzamerhand ging heel Nederland over op oliestook.
Vooral de dames waren hier wel voor. Het was beslist een stuk schoner en
het stoof niet zo. Ook had je geen last meer van kolendampvergiftiging.
Maar ja, met een oliestook had je weer andere problemen. Als de
carburateur niet goed werkte kon het gebeuren dat het oliepeil zich
nergens meer iets van aantrok en over het reservoir heen liep, en dan had
de rooie haan alweer een mooi begin. Het stond allemaal nog wat in de
kinderschoenen en ook in de grote schuren en de kassen ging het wel es niet zoals het hoorde.
Watercultuur in de witlof was nog niet bekend, dus trokken de tuinders de
witlof in stro, de kachel erbij en broeien maar. U begrijpt, dat deze
kachels groter waren dan een kamerkachel. Bovendien hadden deze kachels de
eigenaardige gewoonte om te brullen, en daardoor begon de kachel vaak te
trillen. Dan wilde zo'n ding wel es van z'n plaats raken, wat bij voorkeur
graag 's nachts gebeurde. Als er dan één poot van de tegel was afgegleden
volgde de kachel vanzelf wel, lekker in het stro want daar stond ie nou een keer.
Het was verbluffend zo gauw als de witlof dan weer in de open lucht stond. Een
grote hitte onder het glas, buiten steenkoud, dan was er in de kortst
mogelijke tijd geen ruit meer heel. De witlof kletsnat van het water, een beetje vorst er overheen en weg was de oogst.
Ondertussen werd het korps door de cursussen steeds gehaaider. Er liepen zelfs al brandwachten 1e klas rond.
De Cdt. had ook gehoord over persluchtapparaten, waarmee je wel een half uur in de rook kon verblijven.
Een binnenbrand bijvoorbeeld hoefde je dan niet meer van buitenaf te bestrijden. En zo trokken er een
man of zes te cursus om zich in dit onderdeel te bekwamen. Ze leerden er
weer een heleboel bij over hoe je je diende te gedragen in een brandend
object, en dat je altijd met z'n tweeën naar binnen moet gaan en nooit of
te nimmer alleen. Ze werden er met klem op gewezen dat voor hen de gevaren
ook groter werden. Je kon nu wel mooi naar binnen gaan, maar wie
garandeerde je dat het object nog een poosje bleef staan. Ook leerde je
wat je met een slachtoffer moet doen die niet mee wil enz. enz. De mogelijkheden waren nu wel groter, maar de gevaren ook.