» Boeken » Samen nei de brand » Pagina 53-55
Het was die tijd weer erg druk, want op 19 okt. 's middags 3 uur, was het weer raak.
Brand in de stalhouderij van de fam. J. Groot aan de Dijkweg. We dachten natuurlijk gelijk weer aan
de brand, die daar zo'n 10 jaar terug had gewoed met al die wilde viervoeters. Wat zou ons nu te wachten
staan? De rooie haan stond ons al op te wachten, want tengevolge van kortsluiting was ie al lekker
bezig in de hooivoorraad op zolder. Gelukkig stonden de viervoeters nu strategisch opgesteld, en konden
deze binnendoor aan de andere kant van de stal naar buiten worden gebracht. De brandweerwagen kon bij
de buren op het erf gestald worden, en de chauffeur reed achteruit het pad op. Eén der spuitgasten
opende alvast de achterste deur van de cabine om uit te stappen. Dit had hij niet moeten doen, want
de wagen reed vlak langs een bomenrij en ..... bingo! De deur bleef hangen, de auto reed door, waardoor
de deur naar voren doorknikte en niet meer wilde sluiten. Dat ging onze Jan door 't hart, want de wagen
is het troetelkind van Jan. En de anders zo kalme spuitgast, zei op dat moment zomaar lelijke woorden,
die we niet van hem gewend waren. De schade was best de moeite, maar de brand trouwens ook, en iedereen
stortte zich daarop.
Knallende asbestplaten lieten weten waar de haan zich ophield. En zo wij al
dachten, nog heel wat van de bovenverdieping te kunnen redden, dan hadden
wij buiten de vindingrijkheid van de haan gerekend. Het vuur kroop vlak
onder het dak verder, en net als wij dachten de brand meester te wezen,
bats... 10 meter verder vloog weer een asbestplaat aan gort. Het leek wel of
de rooie een spelletje schuilkruipen met ons wilde spelen, maar wij wilden
dat niet. Daarom begaven enkele spuitgasten zich op dak met grote bijlen, en
sloegen toen alles maar kapot. (Dat mocht toen allemaal nog) Jammer van al
dat kostelijke hooi, maar anders was de hele schuur plat gegaan en nu kon
dat worden voorkomen. Van deze krasse maatregel had de haan niet terug en hij ging terziele.
Maar dat betekende niet dat we klaar waren, want hooi geeft het nooit op. Al
wilden we de komende nacht rustig slapen, dan moest alles er uit. Wij
betreurden het dat het hooi zo hoog lag, want de heer Kramer kan een boel,
maar op zolder rijden met een sjofel, dat kan hij zelfs niet. Dus moest er
gespit worden, het degelijke handwerk zogezegd, en de grepen kwamen voor de
dag. Daar moet U niet licht over denken op Zaterdagmiddag na een week hard werken.
De stal was toch zo'n 20 meter lang en 6 meter breed, en dan sta je daar met
je greepje. Alles moet over de kant, en je kijkt er van op, hoeveel hooi ze in zo'n seizoen bij elkaar weten te krijgen.
Alles drijfnat, lekker tot je knieën in de walmende, broeiende bende staan.
De ruggen, armen en billen kregen het zwaar te verduren, en je loopt af en
toe stiekem te denken: wat moest ik toch zonodig bij de vrijwillige
brandweer. Maar om een uur of 9 's avonds was alles weer geregeld zoals van ons werd verwacht.
Omdat onze hele Zaterdag naar de knoppen was, en we hard hadden gewerkt,
gingen we met z'n allen dineren in "Het Ankertje". We vonden dat we dit dik hadden verdiend.
Weer een heel andere klus hadden we in januari.
Volgens een "oud vaderlands" lied, gecomponeerd door ene A. v. Duin, heeft iedereen een paard in de gang. Maar hier was een paard, wat
ergens anders stond, die had de sloot verkozen. Er was van alles geprobeerd,
maar de dame stond tot de dijen in de bagger, en kon voor noch achteruit.
De hulpverleners krabden zich es achter het oor, want hoe doe je dat? En de
eigenaresse vroeg met klem of we voorzichtig wilden doen, want ze was nog in
verwachting ook. Wat een toestand. De slangen uit de wagen, en een spuitgast
in een bootje, die na wat "gefrunnik" een slang tussen de gezette
dijen op de juiste plaats wist te krijgen. Doch deze dame hield in deze
omstandigheden niet van "gefrunnik" en met inspanning van haar
laatste krachten verzette ze zich daartegen. Het bootje haast ondersteboven
en een brandweerman onder de bagger. Door dit gedoe was ze toch wat dichter
bij de kant gekomen en ging toen doodmoe lekker met het hoofd op de wal
liggen. Dat was mooi, we konden er zo beter bij. Touwen om de benen en het
hoofd, slangen om de buik en toen maar trekken. En ja hoor, met wat
medewerking van de merrie lukte het, en na even uitgeput op de kant te
hebben gelegen, verhief de dame zich, onder luid gejuich van de spuitgasten, weer op de benen.
Kijk, op zulke klussen zitten we nou niet direct te wachten, al waardeerden
we het zeer, dat de eigenaresse ons later persoonlijk een kratje pils kwam brengen.
Het was de 24e okt. 1986, 17.15.
Omstreeks die tijd kwam Jan Remeynse met onze brandweerwagen aanrijden, want
hij had de wagen net uit Hoorn gehaald, vanwege een controle. Zo vanuit de
verkaveling overzag Jan ons wijde, platte dorp, en plotseling greep hij als
in een reflex de mobilofoon en wendde zich tot de A. C. met de vraag of er
al een brandmeiding was uit Andijk. Dat was er dus niet, waarop Jan verzocht
of ze ogenblikkelijk de brandweer van Andijk wilden doen uitrukken voor
brand in de boerderij van Arie Botman. De vlammen kwamen de nok al uit. Wat
een geluk dat Jan daar net reed, want door de paniek die daar in huis en bij
de buren was ontstaan, had geen mens er aan gedacht om de brandweer te bellen.
Arie, zelf bij de brandweer, was op dat moment niet thuis en moest door de
pieper horen dat er brand was in z'n boerderij. Hij had de boerderij nog
niet zo lang geleden gekocht, en was nog druk bezig met restauratiewerkzaamheden. Er lag net allemaal nieuw riet op het dak, en hij
had er een pracht van een antieke pijp op gemetseld. Vermoedelijk had de
vonkenvanger het af laten weten, of hoe het ook zij, binnen de kortste keren
stond de nok in vuur en vlam. Toen de spuitgasten aankwamen stond het dak al
in lichterlaaie. Er was direct water, want de wagen stond op de brug en de
zuigslang kon zo in de sloot worden gelegd. Maar de sloot was al lange tijd
niet uitgebaggerd en daarom zoog de slang van narigheid alleen maar prut.
Zodoende kregen we de eerste minuten te kort druk, en kon er niet hoog genoeg gespoten worden om de hoge nok te bereiken.
De vuurzee was immens te noemen en ook de hitte was navenant. We keken er
van op, hoe rietdekkers zulke massa's riet naar boven weten te krijgen. De
stevige Zuid-wester zorgde voor voldoende verse lucht, en daar ging Botman's
boerderij. De spuitgasten moesten overal tegelijk wezen. De massa's riet,
die brandend naar beneden zeilden, moesten geblust worden, de buren waren
bang voor hun huizen, terwijl een aanval binnen ook hard nodig was.
Het was niet nodig geweest om aan voorverkoop van kaartjes te doen, want het
zag zwart van het volk. 't Is zonde om te zeggen maar brandende boerderijen
en molens, die hebben iets. Het is imposant en indrukwekkend tegelijk, maar
tevens natuurlijk intens verdrietig voor de bewoners. Vandaar dat de
spuitgasten er alles aan deden om van Arie's boerderij te redden, wat er te
redden viel. Nu had Botman met vooruitziende blik dwars door z'n boerderij
een brandmuur opgetrokken en dat scheelde een stuk. Want toen de vlammen
zich op het woongedeelte wilden storten, vonden zij daar vuurvaste lieden
die zich op de zolder manhaftig te weer stelden. Er gingen heel wat persluchtcilinders door, die middag.
Toen het riet van het dak verbrand was, nam ook de kracht van het vuur af.
Bovendien moest het, als het zich van het woongedeelte meester wou maken,
tegen de wind in, en dat is nog nooit gelukt, dus deze keer ook niet. Er ging een diepe zucht op, toen we de brand meester waren.
We overzagen de puinhoop en stelden vast dat het nooit meer de oude
boerderij zou worden. Maar anderzijds was er toch genoeg overgebleven wat de
moeite van het restaureren waard zou zijn. En Arie toonde zich een waardig
nazaat van de Botmannen en toog aan de wederopbouw, en nu staat er weer een huize Botman, wat er wezen mag.