» Religie » Buurtjeskerk
Het is niet meer te achterhalen wanneer de eerste plannen zijn ontstaan
om in de Buurtjeskerk in Andijk een orgel te plaatsen, maar vanuit de
gemeente was reeds geruime tijd de wenselijkheid daartoe geuit.
Hoogstwaarschijnlijk is het chronische gebrek aan geld een van de
hoofdzaken geweest dat het kerkbestuur er niet eerder toe is overgegaan.
Bijna twee eeuwen hebben de kerkgangers het zonder orgel moeten stellen en
gedurende die periode was de functie van voorzanger heel belangrijk. Hij
moest zingen voordat de dienst begon en hij had ook de leiding bij de samenzang.
De geschiedenis van deze ‘cantors’ van de Buurtjeskerk is een verhaal
apart, maar nu beperken we ons tot het voormalige orgel van de
Buurtjeskerk en degenen die dit instrument hebben bespeeld of ‘aangedreven’.
Op 2 november 1860 besloten de kerkvoogden en de notabelen om de ‘oude
kraak’ – dat was de westergalerij – een meter te laten zakken om
zodoende ruimte te creëren voor een aan te schaffen orgel, maar de kosten
van dit voorbereidende werk vielen hoger uit dan geraamd. De timmerlieden
werden uitgenodig om bij inschrijving een offerte uit te brengen, maar de
heren kerkvoogden en notabelen hebben er daarna eerst nog eens een drietal
weken over nagedacht voordat het werk aan Pieter de Vries die voor het
laagste bedrag had ingeschreven, werd gegund.
Doordat dit voorwerk dus veel duurder uitviel dan was begroot, was er geen
geld meer over om meteen een orgel te kopen. Naar goed Hollands gebruik
werd er een commissie in het leven geroepen, samengesteld uit enige
lidmaten die als taak kreeg geld in te zamelen voor het goede doel.
De commissie vergaderde en besloot om in de gemeente rond te gaan met
intekenlijsten, maar om toch zo spoedig mogelijk een orgel te hebben
verklaarden twee personen zich bereid het nodige kapitaal voor te
schieten. Dit aanbod werd in de gemeente met gejuich ontvangen en zo kon
het orgel worden besteld bij de Amsterdamse Orgelbouwers Flaes & Brünjes.
Het was een klein, maar oerdegelijk instrument.
De dispositie bestond uit: | ||
Manuaal I: Prestant 8' Octaaf 4' Octaaf 2' Quint 3' Cornet IV |
Manuaal II: Holpijp 8' Roerfluit 4' Salicionaal 8' |
Verder: Koppeling I + II Pedaal: aangehangen (c-d') |
Tot de verkoop van het orgel in 1968 is hieraan nooit meer iets gewijzigd.
In de ‘Boekzaal der Geleerde Wereld’ van 1861 staat te lezen: “De
gemeente alhier had op de Pinksterdag het genoegen voor het eerst te
ervaren met een orgel te zingen.” Verder lezen we onder andere: “het
instrument heeft een eenvoudige sierlijkheid van vorm, het is zuiver en
welluidend van toon, en degelijk en deugdelijk.”
Het bijeenbrengen van de benodigde + ƒ 10.000,- in twee jaar was heel wat
voor de gemeente.“Van het geld moest worden betaald een voorgalerij,
kerkeraadskamer en de vergroting van de predikantswoning. Bovendien kwam
het orgel er nog bij.”
Tot zover de gegevens uit de ‘Boekzaal’, een kerkelijk tijdschrift,
waarin veel gegevens te vinden zijn over kerkelijke aangelegenheden. De
talrijke afleveringen zijn in te zien in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.
Zo weten we nu dat het nieuwe orgel voor het eerst op Pinksterdag, 21 mei
1861 in de Buurtjeskerk heeft geklonken en dat dominee Abraham Willem van
Campen namens de gemeente Gode dankbaarheid betuigd zal hebben, hoewel
daarover in de verslagen van de kerkenraad niets is terug te vinden. Wèl
is in de boeken van de kerkvoogdij vermeld dat op 25 april 1861 Pieter
Jansz. Schuurman als de eerste organist van de kerk werd aangesteld op een
jaarsalaris van ƒ 25,-.
Het orgel was op de verlaagde westerkraak geplaatst maar nog zò dicht
tegen het plafond, dat de gebruikelijke bekroning op de orgelkas achterwege moest blijven.
De aandrang tot orgelbouw was dan wel uit de gemeente voortgekomen, maar
zo als het meestal gaat was ook hier “het bezitten van de zaak het einde
van het vermaak”, want toen het instrument er eenmaal stond was het
enthousiasme bij de gemeenteleden om de schuld af te lossen opeens geluwd.
In 1863 keeg Pieter Groot nog ƒ 600,- en Klaas Kooijman nog een bedrag
van ƒ 200,-.
De commissie voor de geldinzameling heeft een ondankbare taak gehad, want
in 1865 was er nog steeds een restschuld aan deze geldschieters. Het ging
nog om ƒ 25,19 – dus een klein bedrag – maar de commissie hield het voor
gezien en zette er onvoorwaardelijk een punt achter. Men legde het hele
zaakje op het bord van de kerkvoogdij die niets anders kon doen dan deze
laatste erfenis maar te aanvaarden. De bodem van de geldkist was echter al
zo lang in zicht geweest dat men geen kans zag om deze restschuld direkt
af te lossen; dat gebeurde pas in 1866, vijf jaar na dato.
De kerk was eindelijk in het rijke bezit van een orgel, maar de financiële
afwikkeling van deze investering heeft wel erg lang op zich laten wachten.
Het salaris van de organist werd ieder jaar echter wèl iets opgetrokken
en bedroeg in 1884 ƒ 50,- per jaar. Dat was dus het dubbele van zijn
aanvangsalaris in 1861, maar Schuurman vond dat niet meer voldoende en
vroeg om opslag. De kerkvoogden en notabelen hadden geen bezwaar tegen een
salarisverhoging van de organist, maar over de omvang ervan liepen de
meningen binnen het college sterk uiteen.
De discussie liep zo hoog op dat men besloot hierover te gaan stemmen. De
uitkomst bleek dat zes personen voor een opslag waren van ƒ 20,- en zeven
voor een bedrag van ƒ 15,-, dus werd er voortaan ƒ 65,- per jaar betaald
en daar moest Schuurman het voorlopig maar mee doen.
Pas in 1921 wordt in de kerkenraadsverslagen weer iets vermeld over het
kerkorgel, omdat in dat jaar aan de organist Piet van Dijk een cadeau werd
aangeboden maar waarom wordt niet vermeld. Van Dijk is echter vele jaren
organist geweest, dus het zou best wel eens om een jubileumgeschenk kunnen gaan.
Op 1 oktober 1925 diende Van Dijk een verzoek in om uit zijn
‘hooggeplaatste’ positie te worden ontheven en hem werd eervol ontslag
verleend. Hij mocht zelfs zijn salaris behouden tot het einde van het jaar!
Als tijdelijk organist werd per 1 januari 1926 de heer A. Dekkers
aangesteld en ondertussen werden per advertentie sollicitanten opgeroepen
te reflecteren op deze functie. Dekkers bleef in de vacaturetijd gewoon
doorspelen, maar toen hij later ziek werd nam Jacob Broer zijn plaats in
achter het klavier. Broer was waarnemend organist, maar hij kon de functie
niet lang vervullen en omdat er op de annonce geen reactie was gekomen, werd het sukkelen op de orgelkraak.
Nadat Dekkers in 1928 was overleden, besloot het kerkbestuur van de
Buurtjeskerk om gezamenlijk met de kerk van Oosterdijk in een paar
couranten een advertentie te plaatsen om zo mogelijk toch weer een vaste
organist in dienst te nemen, maar ook deze pogingen hadden geen resultaat.
Goede raad was duur en de kervoogdij besloot ten einde raad dan maar
iemand te zoeken die bereid was om orgelles te nemen. Men had hiervoor
zelfs twee personen op het oog, doch ook dit plan eindigde in een
teleurstelling en men moest zich blijven behelpen met losse invallers.
Na 1928 duurde het nog 77 jaar voordat een organist zijn Gouden Jubileum
als regelmatige begeleider van de lofzang van de Hervormde Gemeente Andijk-Wervershoof zou vieren.
Die unieke mijlpaal werd bereikt door de in 1928 geboren Joop Dekker, een
zoon van Adriaan G. Dekker die met zijn gezin in mei 1946 vanuit de
Andijkse Gereformeerde Kerk (in Hersteld Verband) was overgekomen naar de
hervormden van de Buurtjeskerk en daar ook nog een periode in het ambt van
diaken heeft gestaan.
Joop Dekker nam op Eerste Paasdag, 10 april 1955 voor het eerst plaats op
de orgelbank van de Buurtjeskerk en vijftig jaar later, op zondag 26 juni
2005 werd hem in de hervormde kerk aan de Middenweg in Andijk de ‘Gouden
Speld met Diamant’ opgespeld door zijn achterneef John Dekker,
voorzitter van het College van Kerkrentmeesters. Bij die gelegenheid kreeg
de 77-jarige organist ook de bijbehorende Oorkonde van de Vereniging van Kerkrentmeesters overhandigd.
In het oorlogsjaar 1941 zag de kerkvoogdij zich opnieuw voor grote financiële
moeilijkheden geplaatst, want men was niet alleen tot de ontdekking
gekomen dat de orgelkas was vermolmd, maar ook dat het hele instrument aan
een grondige schoonmaakbeurt toe was; totale kosten ƒ 465,-. Na het
inwinnen van technische adviezen en de goedkeuring van het kerkelijke
College van Notabelen kon deze omvangrijke restauratie worden uitgevoerd
en was in het daaropvolgende jaar de klus geklaard.
Aan het pijpwerk is nooit iets gedaan, behalve dan het stemmen ervan.
Van de periode rond de Tweede Wereldoorlog zijn ons nog een paar namen
overgeleverd van opeenvolgende organisten; zoals Teun Kaij uit Wervershoof
die tegen het einde van 1942 tijdelijk organist werd omdat C. Beemster
door de bezetter werd ‘opgeroepen’ om in Duitsland dwangarbeid te
verrichten. Hetzelfde lot overkwam Kaij zelf toen hij als oud-officier
zich moest melden om opnieuw in krijgsgevangenschap te gaan.
Zijn opvolger als organist werd de heer Van den Berg tot deze in 1945 Andijk verliet.
Omstreeks Kerst 1945 werd hij opgevolgd door Piet Minnes en na 1955 onder
anderen door Joop Dekker.
Op de orgelkraak werd op zondag niet alleen door de organist noeste arbeid
verricht; ook de zogenaamde ‘orgeltrapper’ zal zich menig
zweetdruppeltje van het voorhoofd hebben gewist.
Lang geleden hadden de meeste kerkorgels nog geen mechanische systeem en
moest de lucht door de pijpen worden gestuwd door middel van een blaasbalg
of een soort grote fietspomp, die met de voet of de hand werden bewogen.
Voor dat karwei werden meestal ferme jongens en stoere knapen uit de
gemeente gevraagd en zo was het ook lange jaren de gewoonte in de Buurtjeskerk.
Hiervan zijn geen oude gegevens overgeleverd, maar de eerste naam die we
tegenkomen is van Reinder Bijl, omdat die met ingang van 1 januari 1930
voor de functie bedankte. Hij werd opgevolgd door H. Blok die 17 jaar ‘trapte’ tot 1 januari 1947.
Na zijn vertrek uit de gemeente besloot de kerkvoogdij om nu maar eens uit
te kijken naar een electrische windcharter voor de luchtaandrijving van
het orgel, maar dat viel in die eerste jaren na de Tweede Wereldorlog niet
mee en zo lang moest een zoon van W. Feenstra nog handmatig aan het werk.
Na een jaar werd hij afgelost door Bertus Dekker, een zoon van Joost Dekker.
Bertus heeft de eer zich de laatste orgeltrapper van de Buurtjeskerk te
mogen noemen, want op 10 juli 1949 ging eindelijk de electromotor draaien
(kosten ƒ 650,-) en behoorde ook dit oude ambacht tot de voltooid verleden tijd.
Na de sluiting van de Buurtjeskerk in 1967 werd het orgel uiteindelijk
voor ƒ 4.000,- verkocht aan het Commissie van Beheer van de Christelijk
Gereformeerde Kerk in Soest. Een bemiddelende rol in deze transactie werd
vervuld door de heer H. van Dijk, bedrijfsleider van het Orgelbouwbedrijf
Van Vulpen uit Utrecht, die op de hoogte was van de verkoopplannen van de
hervormde kerkvoogdij van Andijk. Hij bracht ook het eerste technische
advies uit, waarvan een deel hierboven is weergegeven.
Het orgel is door de Soester orgelbouwer J.J. Elbertse & Zn. naar zijn
nieuwe woonplaats verhuisd en daar in drie maanden tijd grondig
gerestaureerd en gemonteerd voor een bedrag van ƒ 11.485,-, waarbij de
oude spaanbalgen en de trapinstallatie gehandhaafd bleven.
“Het orgel kan weer honderd jaar mee,” verklaarde de heer Elbertse na afloop trots.
Op 28 november 1968 werd het orgel opnieuw in gebruik genomen, waarbij het
werd bespeeld door de Eemdijker organist Karel Huygen.
Wijlen de Andijker huisarts Jan Huls, in die periode voorzitter van het
College van Kerkvoogden van hervormd Andijk, nam er volgens zeggen maar
node afscheid van. Wel gaf hij er vier oude ouderlingenbijbels bij cadeau,
een kostbaar bezit; het oudste exemplaar dateerde uit 1782...
Tenslotte is in 1996 is het voormalige Andijker orgel nog uitgebreid met
pijpwerk voor een pedaalregister dat afkomstig was van het oude orgel in
de Chr. Gereformeerde Kerk van Nieuwe Pekela. Het register werd op een
zelfstandige nieuwe mechanische windlade, geheel overeenkomstig de
Flaes-techniek, achter het orgel gebouwd.
De dispositie luidt nu: | ||
Manuaal I: Prestant 8' Octaaf 4' Octaaf 2' Quint 2 2/3 Cornet 4 sterk |
Manuaal II: Holpijp 8' Salicionaal 8' Roerfluit 4' |
Pedaal aangehangen + subbas 16' |
De subbas wordt ingeschakeld door middel van een registertrekker; er is
geen pedaalkoppel ingebouwd, zodat de originaliteit van het instrument volledig is gehandhaafd.
De Christelijk Gereformeerde Kerk van Soest beschikt hiermee over een fraai en zeer waardevol orgel.
Jan Nijboer.
‘Hervormde Pastorie’ Andijk,
september 2005.
Met dank aan:
Klaas van Dok, Andijk (in herinnering),
J.C. Westeneng, Soest,
Gerrit van Keulen, Andijk.