» Diversen » Krantenknipsels » Elseviers Weekblad, 25 augustus 1973
Koeien, ansjovis, aardappelen, zaden, lelies
Als er één dorp in ons land lelijk en onbetekenend had moeten zijn,
dan toch zeker wel Andijk. Pas dit jaar voor het eerst meer dan
vijfduizend inwoners herbergend, hoog in West-Friesland weggestopt,
nauwelijks bereikbaar en een kleine vijftig jaar geleden nog vrijwel
geheel geslachtofferd om de Zuiderzeedijk te verbreden en te verzwaren - wat kan je daar nu van verwachten?
In elk geval niet veel fraais. Hoe deden ze dat vroeger immers als er
plotseling, ergens gesloopt moest worden: de bijl er in en "ergens"
anders eventueel weer wat herbouwen. Dat hoefde dan allerminst fraai, laat
staan esthetisch verantwoord te gebeuren. Welnee, als de mensen maar weer
konden wonen, verder had men nergens een boodschap aan. Zeker in een
negorij als Andijk dat toen toch wel heel degelijk was, keek men niet
nauw. Wie dan ook nu eens een kijkje gaat nemen, gelooft zijn ogen dan wel de historie niet.
Van Medemblik in oostelijke richting rijdend, moet men eerst door
Wervershoof om vervolgens een hele serie gehuchtjes te passeren, die bij
nader inzien met zijn allen de 1616 hectare van de gemeente Andijk vormen.
Ruim twintig kilometer landinwaarts waar zich de meer dan zesduizend
hectare beslaande Grootslagpolder uitstrekt. De schaarse nieuwbouwwijkjes
gemakshalve maar even buiten beschouwing latend, komt men vrijwel nergens
twee gelijke huizen tegen. Zomin als men een echt rijtje - x-huizen onder
een kap of zo - kan ontwaren. Tussen al die verschillende huizen diep-groene tuinen.
Ouderwetse en gemoderniseerde Westfriese stolpboerderijen komt men er net
zo vaak tegen als spiksplinternieuwe bungalows, bijna antieke
arbeidershuisjes, vrij grote bedrijfscomplexen en uitgestrekte
tuinderijen. En groen natuurlijk. Erg veel bomen, struiken, heesters en
wat er verder allemaal nog maar groen kan zijn. Andijk is dan ook een
oase, waar men kan zien hoe het ook kan, hoe een stoffig boerengat zijn
geheel eigen karakter kan kwijtraken en inruilen voor een totaal nieuw
gezicht zonder dat er van "verlies" sprake is. Het opmerkelijke
is dan bovendien dat dit gehele proces (dat tot zo'n fraai succes heeft
geleid) pas achteraf als zodanig viel te onderkennen omdat elk plan er aan ontbrak.
Wat was er nu feitelijk aan de hand in 1916, het keerpunt in de
Andijker historie? Op en langs de dijk van de Zuiderzee lagen en hingen -
van staan was nauwelijks sprake - enkele honderden huizen en wat daar zoal
behoorde. Veel soeps was het allemaal niet en Andijk was
dienovereenkomstig dan ook maar een onbetekenend boerendorpje. De zware
storm van november 1916 veranderde met één machtig gebaar dat hele
patroon. De dijk had zo zwaar onder het watergeweld geleden dat een
grootscheepse opknapbeurt niet langer uitgesteld kan worden. De dijk moest
verzwaard worden maar ook - en dat was veel ernstiger - verbreed. Daarvoor
zijn toen, zonder veel vormen van proces, ruim "driehonderd opstallen
verwijderd of verplaatst" zoals het thans in lokale annalen wordt omschreven.
Piet Groot was toen burgemeester, de laatste Andijker die het tot dat hoge
ambt heeft geschopt trouwens, want al zijn opvolgers zijn
"buitenpoorters" geweest en dat zal wel zo blijven ook.
"Groot was niet zo'n makkelijke, dat was nog een echte
boerenregent," herinnert zich Piet Kistemaker, de gepensioneerde
kruidenier die zijn levenlang heeft gespeurd naar weetjes over de Andijker
geschiedenis en die zelfs al een, in de oorlog uitgegeven,
"standaardwerk" op zijn naam heeft staan.
Kistemaker laat ook foto's zien van Piet Groot, maar wil daar pas over
praten als hij eerst althans iets van de nog oudere geschiedenis heeft
mogen verklaren. En dat begint voor hem vèr, wel duizend jaar vóór
Christus. Met zichtbare trots vertelt hij over het gevecht van die
allereerste oer-Andijkers tegen de natuur en dus vooral tegen het water.
Via Bataven en Friezen en de Noormannen natuurlijk, komt dan het jaar 1000
na Christus. Dat leeft nog zo voor hem dat je een duidelijke ondertoon van
spijt en teleurstelling in zijn stem kunt horen als hij over de strenge
winter van 1288 vertelt. Het vroor toen zo hard en lang dat "die van
Holland" via de bevroren sloten en weteringen eindelijk die
West-Friezen er eens definitief onder konden krijgen. Kistemaker weet er
alles van, inclusief de beruchte dwangburchten die Floris V in die
omgeving liet bouwen om die dwarskoppen - zelf noemen ze zich nog steeds
liever "mensen die staan op hun onafhankelijkheid en
vrijheidszin" - niet opnieuw de kans te geven dwars te gaan liggen.
Ons even conformerend aan de titel van Kistemakers boek
"Met sprongen
door de Andijker historie", belanden we dan in de vorige eeuw. Andijk
was toen grotendeels een veeteeltgebied en pas sinds 1812 een eigen gemeente.
"In die tijd hadden de boeren van het Buurtje (in het westen van
Andijk) het grotendeels voor het zeggen. Dat waren de hoge heren. Dat ging
veranderen nadat in het midden van de vorige eeuw de veeteelt het ging
afleggen tegen de akkerbouw. Vooral omdat nog weer even later de zaadteelt
opkwam, waarvan heel wat Andijkers ook vandaag de dag nog leven. En goed
leven ook, mag ik wel zeggen" meent Piet Kistemaker.
Via het Saksisch erfrecht ging de (voor)vaderlijke boerderij vanouds
altijd over op de oudste zoon, maar al in de vorige eeuw kwam aan die
ongewenste situatie toch langzamerhand een einde. Ook de jongere zoons
kregen rechten en daarmee stukken of stukjes land. Daarop kon je
natuurlijk nauwelijks lonende veeteelt bedrijven, maar dat hoefde ook
niet. De inventiefsten scheurden het grasland en maakten er bouwland van
en verbouwden er meekrap bijvoorbeeld, voor de verfindustrie. Die
inventiviteit acht burgemeester Knorr nog altijd kenmerkend voor de
Andijkers. "Ze zijn hier niet zo gauw voor een gat te vangen, ze
weten zich altijd heel behoorlijk te redden. Daarbij staan ze inderdaad op
hun vrijheid, hun onafhankelijkheid, maar als ze denken er samen beter van
te worden, dan zijn ze bereid tot vergaande vormen van samenwerking."
Middenin die ontwikkeling van veehouderij, akkerbouw, tulpen, zaadcultuur
en de huidige hoogwaardige leliehandel, kwam dan die stormnacht. Piet
Groot, die tevens dijkgraaf was, pakte de zaak rigoreus aan. Het was hem
al langer een doorn in het regentenoog dat de gehele gemeente vrijwel
alleen te water bereikbaar was. De weg over de dijk buiten beschouwing
gelaten, waren er verder nauwelijks landverbindingen. Hij was het, die na
de stormnacht besloot een nieuwe weg, parallel aan de dijk, maar wel
enkele kilometers landinwaarts aan te leggen. Te hooi en te gras kwamen er
ook een paar verbindingswegen tussen de dijk en die nieuwe weg. Maar daar
liet Piet het niet bij. Neen, hij vond dat een aantal huizen inderdaad van
die dijk verwijderd moesten worden, daar was nu eenmaal niets aan te doen,
want die dijk moest en zou worden verbreed.
Maar die huizen en boerderijen hoefden toch niet allemaal gesloopt te
worden? D'r konden er toch een heel stel behouden blijven door ze te
verplaatsen? En burgemeester-dijkgraaf Piet Groot liet dekschuiten komen,
touwen, sterke en gespecialiseerde kerels en het halve dorp werd een
stukje opgevijzeld en een eindje verder op weer neergelaten.
En passant besloot Piet Groot ook nog, vrijwel in zijn eentje, dat er
maar eens een eind moest komen aan het voortdurend bouwen aan en vlak bij
de dijk. Voortaan, zo decreteerde bij, moesten die Andijkers maar eens
leren dat Andijk wel wat meer was dan een negen kilometer lang stuk dijk.
Dus werden er sinds 1916 her en der verspreid in het
"achterland" tuinderswoningen en arbeidershuisjes gebouwd.
Die paar wegen die door burgemeester-dijkgraaf Groot zijn aangelegd, zijn
er nog allemaal. Gelukkig, want die structuur, in combinatie met de
verspreide want lintbebouwing, heeft Andijk het huidige prettige karakter
van een echt tuindorp gegeven. Een nadeel is de slechte bereikbaarbeid van
veel tuinderijen. Dat maakt de gemeenschap economisch erg kwetsbaar want
vervoer à la Giethoorn past uiteraard niet meer in deze tijd. Maar ook
daar wordt aan gewerkt want de hele Polder Het Grootslag wordt op
grootscheepse wijze verkaveld zodat straks alle tuinderijen ook per as
bereikbaar zijn. Burgemeester Knorr juicht die verkaveling van harte toe,
maar verhult niet dat er grote financiële problemen voor de gemeente aan
verbonden zijn. "Zo moeten we nu naar een rioleringstelsel, op kosten
van de gemeente. In de oude situatie had je aan de polder genoeg, die was
zo zelfreinigend van karakter door de enorme wateroppervlakte en de brede
vaarsloten, dat je daarmee kon volstaan. Via de verkaveling wordt daar nu
een einde aan gemaakt en moeten we alle huizen op de centrale riolering
aansluiten. Dat kost een paar centen, zoals men zich kan voorstellen, want
die lintbebouwing van meer dan twintig kilometer is dan geen pretje."
Maar ook daar zullen de Andijkers wel overheen komen. Hoe vaak hebben ze
hun bestaan al niet bedreigd gezien door dijkvallen, overstromingen en
andere natuurrampen? In 1713, 1744 en 1769 bijvoorbeeld, toen de veepest
er iedere keer in slaagde dertig tot vijftig procent van het Andijker vee
te doden, wat dan natuurlijk evenzovele keren neerkwam op het
faillissement van de bevolking. En ook weten ze in Andijk nog te vertellen
over de ramp van de paalworm (1731), die afkomstig uit het Middellandse
Zeegebied de palen die de dijk moesten beschermen, goeddeels opvrat.
Goed, de minder prettige gevolgen van de ruilverkaveling komen ze dus
wel weer te boven. Hoewel, "Klaas Politiek" ofwel K. Nierop sr.
(79) en in 1966 nog tien dagen waarnemend burgemeester van Andijk geweest,
noemt die ruilverkaveling toch met een duidelijk gevoel voor het
understatement "gezegend". Hij maakt niet duidelijk of hij er nu
voor of tegen is, maar hij betreurt wel dat die verkaveling een stukje
intimiteit van zijn Andijk geweld zal aandoen. "Dat doen trouwens die
Amsterdammers ook wel een beetje, waarmee het hier zo langzamerhand
volloopt." Op het gemeentehuis wordt dat bevestigd: er is een steeds
toenemende animo van de zijde der Amsterdammers om in Andijk te gaan wonen.
Gelijk hebben ze trouwens, want het is er inderdaad een oase van groen en
rust. Andijk zelf is niet rouwig om de komst van
"buitenpoorters", maar staat ook niet te trappelen van ongeduld.
Men eist van die buitenpoorters dat ze zich aanpassen en dat ze bereid
zijn Andijker met de Andijkers te worden. Doet men dat niet, dan kan men
beter maar weer opkrassen want dan gaat men een moeilijke tijd tegemoet,
zo makkelijk zijn ze er niet.
Piet Kistemaker wil dat nog wel even verduidelijken. "Kijk, die
buitenpoorters moeten zich maar aan ons aanpassen. En da's toch niet zo
moeilijk. Een van de vorige burgemeesters, Bakker, die kwam van Bolsward
en is later nog minister geworden, die had 't door. Die was ook goed bij
de zaak en kon in alle bochten. Dat was d'r een waaraan we hier behoefte
hadden. Die heeft ook heel wat slechte huisjes in Bangert (het meest
westelijk, overwegend r.-k. deel van Andijk) sloopt omdat er tbc heerste.
Dat was gewoon een goeie omdat hij steeds de belangen van Andijk heeft
zien."
Kistemaker, waarvan de stamboom in de rechte lijn tot rond 1600 teruggaat
en die dan ook met recht en reden over de eeuwen Andijker historie mag
spreken, laat de eerste lettergreep van het deelwoord consequent weg. Hij
niet alleen trouwens, dat doet heel Andijk, hoewel het natuurlijk wel even
duurt voordat ook alle "buitenpoorters" deze gewoonte hebben
overgenomen. Maar hun (jonge) kinderen doen het wel. Dat kan men aan de
dijk horen, waar de jeugd zich zwemmend en zonnend amuseert. Daar worden
ook terecht de uitgesproken rust en stilte geweld aangedaan, die
suggereren dat Andijk een ingeslapen bedoening van hoogbejaarden zou zijn.
Dat is wel de eerste indruk, maar die blijkt nochtans zeer faliekant
onjuist. Neem bijvoorbeeld de lelie-cultuur, het laatste-van-het-laatste
in Andijk. Nogal wat tuinders hebben zich op de lelie geworpen, gewoon
omdat er vraag naar was en is en er dus een leuke cent aan te verdienen
valt. Daar is Andijk namelijk bijzonder gevoelig voor. Heel vroeger, toen
de polder nog eens in de zeven jaar gehoefslaagd werd, kwam Andijk er
nogal eens mooi af, omdat men door de slechte financiële positie maar een
klein stukje dijk behoefde te onderhouden, maar dat is nu wel over.
Ze verdienen er goed. Maar ze werken er ook voor. Kijk maar naar de
lelies. Wil je, als tuinder daaraan meedoen, dan dien je toch al gauw een
ton of twee te investeren. Dat is nogal wat natuurlijk en bovendien is de
Andijker kleigrond daarvoor wat zwaar. Dat lossen de Andijkers op hun
eigen manier op. Wat tuinders staken "dus" de koppen bij elkaar,
riepen een coöperatieve stichting in het leven en gingen de eerste teelt
in de Wieringermeer uitzetten, waar de grond wat armer en dus geschikter was.
Dat is dan zo'n typisch belang waarop ze elkaar in Andijk blindelings
vinden. Bovendien is dat niet vandaag voor het eerst, want in de vorige
eeuw genoten de Andijkers enige bekendheid omdat ze in eendrachtige
samenwerking probeerden steeds zo vroeg mogelijk de vroege aardappels voor
Amsterdam gereed te hebben. Daar werd extra voor betaald en er zat dus
goed geld in. De Andijkers-van-toen zorgden er in die dagen voor dat die
vroege oogst niet door nachtvorst verloren ging. Dat ze daarvoor vuren op
de akkers moesten stoken, was geen bezwaar. Ze meenden namelijk doordat de
rook van die vuren, mits die een beetje boven de aardappelen bleef hangen,
de lucht wat verdichtte en daardoor vorstvrij bleef want, zo verduidelijkt
men nu nog in Andijk, "dikke lucht wordt niet zo gauw koud."
Op die manier verdient men tegenwoordig natuurlijk het zout in de pap niet
meer. Toen wel, maar nu gaat dat anders. Dat hebben de Andijkers zelf heel
goed leren inzien, dat hoefde niemand te komen vertellen.
Die aardappelen werden dan ook al snel vervangen door pootaardappelen die
grotendeels naar Brazilië, Argentinië en andere Zuidamerikaanse landen
werden geëxporteerd. Daarna kwamen tulpen aan bod, die hebben het ook een
tijdlang goed gedaan en nu dan de lelies. Maar de hoofdmoot wordt al sinds
tientallen jaren gevormd door de zaadteelt. Daar weten ze alles van in
Andijk en dat mag ook wel want in het begin van deze eeuw heeft die
zaadteelt het plaatsje bepaald geen windeieren gelegd. Vrijwel alle grote
Nederlandse zaadteeltbedrijven hebben dan ook hun oorsprong in Andijk
gevonden. Trouwens, de meeste zijn er nog gevestigd. Sluis Ochtendvoer,
Groot, Rood en Zonen, Sluis-Royaal, het zijn evenzovele namen van grote
bekende firma's die op dit punt inderdaad hun mannetje staan. Sommige zijn
zo groot geworden dat ze er complete eigen laboratoria op na houden
om steeds naar weer nieuwe cultures aan te kunnen pakken, nieuwe produkten
te ontwikkelen en dus nieuwe markten te exploreren.
Hoe slagvaardig mensen in een toch erg klein dorpje als Andijk blijken
te kunnen zijn als het om hun (goed-belegde) boterham gaat, blijkt juist
ook uit die zaadcultuur. Die werd namelijk zo'n tien tot twintig jaar
geleden, gewoon te duur voor ons land. Deze vorm van tuinbouw werd gewoon
te arbeidsintensief om nog lonend te kunnen zijn. Wel, een aantal grote
Andijker tuinders zochten toen een gebied op waar de arbeid goedkoper was
en gingen dáár het meest arbeidsintensieve deel van hun business
afwikkelen. Het werd Tanzania, waar nu een aantal plantages door Andijkers
worden geëxploiteerd. Met een beetje fantasie zou men dan ook kunnen
zeggen dat een groot deel van Andijk niet in Noord-Holland maar in Afrika ligt ...
Even terug naar de ruilverkaveling die nauw samenhangt met de
structuurverandering van de tuinderijen. "Die hele tuinbouw hier is
'saneerd en dat betekent gelukkig niet dat die tuinbouw hier 'slechterd
is. Wel zijn er allemachtig veel tuinders 'stopt, dat moest wel want
kleine tuinders kunnen het niet meer bolwerken. Om het hoofd boven water
te houden, moet je gaan mechaniseren en veel kleine tuinders hebben daar
't geld nooit voor had", meent Piet Kistemaker. Het saneren van
kleine tuinders voert uiteraard tot een schaalvergroting en daarvoor is de
ruilverkaveling eens te meer voor noodzakelijk.
Maar de gemeente heeft nog wel wat meer pijlen op de boog. Aan de
noord-westkant ligt een poldertje van veertig hectare, indertijd door
Rijkswaterstaat aangelegd als proefpolder ter voorbereiding van de latere
inpolderingen (Wieringen, Noordoostpolder etc.). "Dat poldertje is
gemeentelijk eigendom en er zijn nu contacten met een
beleggingsmaatschappij om het tot een recreatiegebied om te bouwen. Dat
kan best iets leuks worden", hoopt de burgemeester die eraan toevoegt
dat het gemeentebestuur in het achterhoofd ook een plannetje heeft om
Andijk van een - bescheiden - jachthaventje te voorzien. In elk geval
voorlopig alleen voor eigen inwoners, omdat die nu eenmaal een duidelijke
behoefte hebben aan zoiets. De burgemeester ziet dat wel zitten. "Nu
is het aanwezige vluchthaventje grotendeels verzand, maar eens waren de
Andijkers ook vissers. Ansjovis was geloof ik toen erg in trek. Het zou
aardig zijn als de band tussen Andijk en Zuiderzee of IJsselmeer via de
watersporters weer tot nieuw leven zou kunnen komen."
De burgemeester zegt dat Andijk noch hijzelf onder grootheidswaanzin
gebukt gaan. "We hoeven hier niet zo nodig hard te groeien. Dat zou
de weidse uitgestrektheid die voor tallozen zo'n openbaring is, geweld
aandoen. Nee, die sterke groei hoeft niet zo hard. We willen aan de andere
kant wel iets in bevolkingsaantal toenemen, daar hebben we dan ook een
bescheiden bestemmingsplannetje om tot een zekere centrumvorming te komen
voor, maar dat is vooral bedoeld om de financieel-zware nadelen van onze
lintbebouwing een beetje te kunnen opvangen. Maar die groei mag in elk
geval het typische karakter van Andijk niet aantasten."