» Diversen » West-Friesland toen en nu » Deel 1, hoofdstuk 4
Aan de Oosterdijk nr. 6E, even ten noorden van Enkhuizen, staat de eeuwenoude witte vuurtoren De Ven. Ooit was het een baken voor handels- en vissersschepen op de gevaarlijke Zuiderzee. Nu is het een markant monument, zowel van de landzijde als van zee uit bezien.
Burgemeester Nicolaas Witsen van Amsterdam was er alles aan gelegen om de schepen met bestemming Amsterdam veilig over de Zuiderzee te loodsen. Hij had daar belang bij als burgemeester en bewindhebber van de VOC. Hij was bovendien ten zeerste op de hoogte met de scheepsbouw, waarover hij een standaardwerk schreef en daarnaast was hij ook nog een bekend cartograaf.
Een tocht over de Zuiderzee was bepaald niet zonder gevaar. Berucht waren de vele ondiepten. De schepen moesten een met betonning aangegeven route volgen. Aanvankelijk bestond deze uit echte tonnen op palen. Zware stormen, duisternis en mist deden menig schip na een lange reis met de haven in zicht alsnog vergaan op de Zuiderzee. Het aantal bij de drooglegging van de Wieringermeer gevonden wrakken is legio.
Al in het eind van de 16de eeuw werden er op het eiland Wieringen vuren onderhouden om de schepen
naar de Zuiderzee te leiden. In het jaar 1700 gaf Witsen opdracht om drie gelijke vuurtorens te bouwen.
Eén bij Durgerdam, één bij Marken (het befaamde ‘paard’) en één
bij Enkhuizen.
Vuurtoren De Ven werd een kloeke toren, vierkant en wit gekalkt, zo'n vijftien meter hoog. De
toren stond buitendijks met als gevolg dat de kelderverdieping bij vloed en ongunstige wind regelmatig
onder water liep. De ingang naar de begane grond werd daarom op zo'n twee meter hoogte gemaakt, te
bereiken via een stenen trapje. Het was aanvankelijk de bedoeling dat de toren net als die in Durgerdam
zou werken met een brandend vuur op het dak. Hier werd om praktische redenen van afgezien en de toren
kreeg een lantaarn.
Toen de drie torens klaar waren, werd er naar goed gebruik een zilveren penning geslagen. Op de penning
uit 1702 staat een randschrift met de tekst: ‘Suyder Zees Vuur Bakens’. Daarbinnen de
afbeelding van de drie torens, waarvan twee nog met een hoog oplaaiend kolenvuur.
In 1819 ontstond er brand, waarbij de toren – in het interieur was veel hout verwerkt –
geheel uitbrandde. Er werd een noodlicht opgesteld voor de scheepvaart. Het duurde twintig jaar voor
de toren weer hersteld was. Een olielamp vormde toen de lichtbron. In 1889 ging men over op elektrisch
licht. Ook werd er een stelsel van glazen lenzen geplaatst, een ‘optiek’ die nog altijd
in gebruik is.
Door het verleggen van de dijk kwam de vuurtoren binnendijks te staan. Toen werd ook de charmante
woning voor de vuurtorenwachter gebouwd. De markante witte toren met het rode lichthuis, heeft een
‘walmbol’ zodat de condens naar buiten kan ontsnappen. Tot in de 20ste eeuw stond er naast
de vuurtoren een soort seinpaal met bollen en andere instrumenten waarmee aan de varenden informatie
werd gegeven over wind en getijden.
Een recenter, maar eveneens opmerkelijk vuurbaken is de felgroene lichtopstand aan de Lekerhoek bij
Oosterleek, het zogenoemde Vuurtje van Leek. De bijna negen meter hoge toren, die wel iets weg heeft
van een kloeke schoorsteen op een ouderwets stoomschip, is de vervanger van een toren met elektrisch
licht uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Vóór die tijd stond er een toren met een
gaslicht.
Vanaf de Omringdijk heeft men een prachtig uitzicht op het tegen de dijk verscholen pittoreske plaatsje
Oosterleek met een mooi 17de-eeuws kerkje.
NB: Sommige foto's (en bijbehorende teksten) uit de originele uitgave zijn nog niet geplaatst.
De foto's met vermelding "Foto TM" zijn gemaakt door Theo Mes.
Bron: West-Friesland toen en nu. Deel 1, Monument van een dijk, hoofdstuk 4.
Westfries Genootschap.