Het heeft in vele kranten gestaan: de vijfhonderdste emigrant is uit de gemeente
Andijk vertrokken. De vijfhonderdste emigrant na de bevrijding. Daarmee is dan
gezegd, dat ruim twaalf procent van de bevolking van Andijk naar een nieuw vaderland
vertrokken is, een percentage, dat wel door geen andere Nederlandse gemeente
zal zijn bereikt.
Zo'n berichtje lees je anno 1954 in je krant en het zegt véél
meer dan die enkele regels schijnen te bevatten. Het schetst een van de belangrijkste
aspecten van deze tijd ten voeten uit. Nederland is vol. Dit volk dreigt in zichzelf
te verstikken. In dat verontrustende bewustzijn is ons land uit de oorlog te
voorschijn getreden. En Nederland is er van doordrongen, dat er voor deze kwaal
maar één remedie bestaat : emigratie. Als hier geen toekomst is
voor allen, zal een deel van ons volk weg moeten trekken naar verre oorden, die
wel ruimte bieden en waar de mogelijkheden liggen voor het scheppen van een zelfstandig
bestaan voor deze en volgende generaties.
Zo liggen de kaarten thans. Het begrip emigratie, in de dertiger jaren nauwelijks
bekend, heeft inhoud gekregen voor tienduizenden. Men weet, dat sommige verre
landen, die jonger zijn dan het oude Europa, hun poorten openen voor Nederlanders,
die er een bestaan willen opbouwen. Men weet, dat Nederlanders daar onder bepaalde
voorwaarden zeer welkom zijn. En zo nemen velen het besluit tot de belangrijke
stap.
Bij schepen en vliegtuigen vol vertrekken ze, de landverhuizers van onze tijd.
Met een traan in het oog en met hoop in het hart nemen ze afscheid van al wat
hun dierbaar is. En Nederland ziet ze gaan met een mengsel van weemoed, dankbaarheid
en bewondering. Bewondering vooral, want er is veel moed voor nodig om in een
onbekend land opnieuw te beginnen.
In grotere gemeenschappen, in steden en provincieplaatsen, voltrekt het emigratieproces
zich tamelijk onopvallend. Men hoort van deze en gene zeggen dat ze „gaan”,
en het besef van de leegte, die zij achterlaten, dringt zich eigenlijk alleen
op aan de naaste verwanten. Maar in kleiner verband spreekt het tijdsverschijnsel
van de landverhuizing duidelijker. Zo bijvoorleeld in Andijk. Daar konden cijfers
ontstaan, die een treffende taal spreken.
Vijfhonderd emigranten vertrokken uit een dorp waarvan de bevolking op 1 Januari
194 uit 4502 personen bestond. Daarmee is meer dan twaalf procent van het toenmalige
bevolkingstal geëmigreerd, naar burgemeester mr H. H. Douma berekende. Een
opmerkelijk aantal, verhoudingsgewijs. Opmerkelijk genoeg om wereldkundig te maken.
Zo verscheen Andijk dezer dagen in het nieuws.
Klik hier voor een grotere versie van onderstaande scan.
(Opent in een nieuw browservenster.)
Waarom zijn zovele Andijkers geëmigreerd?
Als, Andijk wordt aangewezen als de „snelst emigrerende gemeente van Nederland”,
dan dringt zich onmiddellijk de vraag op, hoe het toch wel komt, dat juist uit
die plaats zo'n groot aantal bewoners wegtrekken. Dan zou men geneigd zijn de
conclusie te trekken, dat het in Andijk bepaald geen rozengeur en maneschijn
is; dat in Andijk de levensomstandigheden in het algemeen ongunstiger zijn dan
elders.
Men moet naar Andijk zelf gaan om te trachten achter de waarheid te komen. En
die waarheid is gecompliceerder dan men zo op het eerste gezicht zou denken.
Voorop staat dat het bepaald niet aangaat om te concluderen, dat „de toestand”
in Andijk ongunstig afsteekt bij andere gemeenten. Die veronderstelling ligt
weliswaar voor de hand, maar zij, is lichtvaardig en beslist onjuist. Dat merkt
de nieuwsgierige bezoeker, die zich de moeite getroost derwaarts te tijgen, al
heel spoedig.
Beslist, want Andijk is een tamelijk welvarend dorp. Het ligt tussen Medemblik
en Enkhuizen achter de dijk, die het vooruitspringende deel van Noord-Holland
omlijnt. Dat zegt de naam trouwens: aan de dijk. En die dijk beschermt een best
stuk polderland, voornamelijk bestaande uit, groeizame, zware klei, tegen het
water van het IJselmeer. Het is grond waarin oerkracht schuilt, grond, die geschikt
is voor zaadteelt, voor het verbouwen van pootaardappelen en voor de kweek van
bloembollen, kortom, een bodem die de tuinbouwer vele mogelijkheden schenkt.
Als de bevolking van een arme, uitgemergelde streek de drang tot emigreren vertoont,
behoeft dat niemand te verbazen. Dan is de grond zelf de oorzaak van de trek
naar elders. Maar zo is het in Andijk niet. Men moet de verklaring voor het
emigratieverschijnsel daar dan ook niet zoeken in de dode dingen, maar in de
mensen.
Andijk, dat met Wervershoof de kuststreek tussen Medemblik en Enkhuizen deelt,
herbergt een merkwaardige mensengemeenschap binnen zijn gemeentegrenzen. Een
gemeenschap, die uit drie geledingen bestaat, welke duidelijk van elkander gescheiden
zijn. Die drie geledingen, afzonderlijke bevolkingsgroepen, vindt men van west
naar oost naast elkaar.
Wie uit het westen het dorp binnenkomt, belandt direct te midden van de eerste
categorie Andijkers, die geheel uit rooms-katholieken bestaat. Zij maken twintig
procent van de totale bevolking der gemeente uit en wonen het dichtst bij de
eveneens rooms-katholieke plaats Wervershoof.
Aan het rooms-katholieke westelijk deel van Andijk grenst de middenmoot van het
dorp, waar hervormden en buitenkerkelijke protestanten wonen, in totaal omstreeks
veertig procent van de bevolking. Aan de andere zijde van deze middenmoot kan
men dan weer een denkbeeldige grens noord-zuid trekken en ten oosten daarvan
vindt men het gereformeerde volksdeel van Andijk, gegroepeerd rond een bijzonder
mooi kerkgebouw. En ook deze calvinisten, eveneens circa veertig procent van
de bevolking, vormen geografisch gezien een gesloten geheel. Van west naar oost
dus: rooms-katholieken, een protestantse, weinig kerkelijke middengroep en tenslotte
gereformeerden drie geledingen die in Andijk naast — maar dan ook duidelijk
„naast” — elkaar leven.
Klik hier voor een grotere versie van onderstaande scan.
(Opent in een nieuw browservenster.)
Vijfhonderd Andijkers trokken na de bevrijding als emigranten weg. Slechts
enkelen van die vijfhonderd waren rooms-katholiek, en wat meer, maar óók
weinig, waren vrijzinnig protestant. Het aller-, allergrootste deel van de emigranten
behoorde tot de gereformeerde gemeenschap, die het oostelijk deel van Andijk
bewoont.
En opnieuw rijst hier de vraag: Waarom? Waarom juist zij?
De Andijkers — en men móét in dit verband wel generaliseren
— zijn een sterk slag mensen. Ze zijn bijzonder vrijheidslievend en vervuld
van een diepgewortelde democratische gezindheid, een fikse dosis ondernemingsgeest
en een meer dan middelmatig intellect. Dat zijn allemaal positieve eigenschappen.
„Andijkers zijn geen doedelzakken,” zegt burgemeester Douma, een
Fries van origine, die zich tussen deze vrije Westfriezen heel wel bevindt. En
hij bedoelt met die uitspraak, dat zijn gemeentenaren weten wat ze willen. Ze
gaan geheel op in hun intensieve tuinbouw, en ze weten ook in tijden van voorspoed
soberheid te betrachten.
Mensen, die aan zulk een beschrijving beantwoorden, zijn in elk immigratieland
ter wereld welkom. Zo heeft de Andijker dus veel mee om de grote sprong te wagen.
En nu doet zich dus het merkwaardige feit voor, dat de Andijkers, die tot nog
toe hun geboortegrond vaarwel zeiden om in verre, ruime streken opnieuw te beginnen,
voor circa vijfentachtig procent gereformeerd zijn. Dominee Zwart, de gereformeerde
predikant ter plaatse, heeft daarvoor een summiere verklaring.
„Onder onze mensen,” zo zegt hij, „leeft sterk de oude Quaker-mentaliteit,
de wil om zichzelf te zijn, desnoods ten koste van grote offers. Waarschijnlijk
valt ons daardoor — bewust of onbewust — het emigreren in zekere
zin gemakkelijker dan anderen, die een andere levensbeschouwing zijn toegedaan.”
Dominee Zwart staat nog niet zo lang in Andijk, maar van emigreren weet hij mee
te praten. Hij heeft zelf drie jongens aan de overzijde van de oceaan, van wie
er een voor predikant studeert. Hij is ze wezen opzoeken en hij weet dus ongeveer,
wat de emigranten daarginds te wachten staat.
„Maar wat ze er van maken, hangt van de mensen zelf af,” zegt hij
met nadruk. „Ik heb mannen en vrouwen zien vertrekken met illusies, die
zeker niet in vervulling zullen gaan, maar ook mensen van wie je weet, dat ze
overal ter wereld kunnen slagen. Men emigreert tegenwoordig soms wel eens al
te lichtvaardig. Hoevelen nemen werkelijk de moeite de taal van het toekomstig
vaderland enigszins machtig te worden? Ja, ze volgen vaak een of andere taalcursus,
die hier door de onderwijzers van Andijk wordt gegeven, maar de meesten geloven
het wel. En toch is het o zo belangrijk, dat de mensen goed beslagen ten ijs
komen.”
Een van de onderwijzers, op wie ds Zwart doelt, zegt het nog anders: „De
meesten begrijpen niet, dat ze zich moeten inspannen. Ze denken dan, dat het
zó wel gaat. Ze hebben allemaal wel een of ander familielid daarginds,
op wie ze al hun hoop gebouwd hebben.”
Klik hier voor een grotere versie van onderstaande scan.
(Opent in een nieuw browservenster.)
't Is waar. Wie met de Andijkers spreekt, krijgt zo het gevoel alsof Canada,
het land waar al zovelen van hen heen trokken, een soort filiaal van Andijk moet
zijn. Ontario vooral. Daar wordt jaarlijks, op 1 Juli een reünie van Andijkers
gehouden en burgemeester Douma zal nooit verzuimen een hartelijke brief naar
die vergadering van vroegere dorpsgenoten te zenden. De laatste maal waren er
meer dan tweehonderd, een verbazend aantal, als men bedenkt hoe groot de afstanden
zijn, die ze moeten afleggen om bijeen te komen.
Er bestaat een sterke band tussen Canada en het dorp aan het IJselmeer. Het plaatselijke
nieuwsblad, De Andijker, heeft waarschijnlijk meer abonné's overzee dan
enige andere Nederlandse dorpskrant. Men leest daarin ook advertenties als deze:
„Met blijdschap geven wij kennis van de geboorte van ons dochtertje en
zusje, Helen Margaret. Mr. and mrs. J. Medenblik, Anna Catharina, Marten, Eelco.
Kingsville, R.R. 2, Ontario, Canada.”
Zo zijn de Andijkers wel.
Ze zullen geredelijk hun kleine tuinbouwbedrijfjes van de hand doen om de wijde
ruimten van Canada op te zoeken, maar de herinnering aan het oude dorp blijft
levend. En dan: de wereld is zo klein geworden met de hedendaagse reismogelijkheden.
Vele dorpsbewoners zijn uit de aard van hun bedrijf al internationaal georiënteerd.
Ze gaan zaad verkopen in Zweden of Frankrijk of ze gaan naar Amerika om er een
gladiolententoonstelling te organiseren. En als ze het geld er voor hebben, gaan
ze ook rustig eens kijken, hoe de familie in Canada het maakt. De heer Jan Prins,
een tuinder, die aan de Dijkweg woont, is onlangs pas van zo'n uitstapje teruggekomen.
Hij is met zijn vrouw naar Alberta geweest, waar hun drie jongens wonen, en de
heer Prins had er zó willen blijven, maar zijn echtgenote wilde niet.
„D'r is maar één Andijk,” zegt mevrouw Prins. En dat
is natuurlijk óók waar.
Klik hier voor een grotere versie van onderstaande scan.
(Opent in een nieuw browservenster.)
Ach, in Andijk spreekt het verschijnsel wel heel duidelijk, maar overal in
Nederland treft men mensen, die familieleden hebben zien emigreren. Het proces
raakt ons gehele volk. De uitkomst van de rekensom der bevolkingstoename heeft
geleerd, dat het noodzakelijk is, doch wie zal zich om die noodzaak verheugen?
Emigratie gaat meestentijds gepaard met een massa persoonlijke tragiek. Het afscheid
is in vele gevallen een afscheid voor altijd.
Wie ooit een emigrantenschip of -vliegtuig zag vertrekken, voelt dat bij die
tragiek vooral onder hen die achterblijven een zeker protest ontstaat, zo in
de zin van: „Is het nu wel nodig, dat juist onze kinderen, onze
broers en zusters gaan?” En zo'n verzuchting krijgt een bittere klank,
als men — misschien op dezelfde dag — in de krant leest dat op velerlei
gebied in ons eigen land gebrek aan arbeidskrachten heerst. Met name in de industrie
in verscheidene delen van ons land bestaat grote behoefte aan vakbekwame arbeidskrachten,
die zeker niet onredelijk gesalarieerd worden.
En desondanks wordt er geëmigreerd!
Desondanks trekken ze weg, bij duizenden, de mannen en vrouwen die van de levenskansen
in het eigen vaderland bewust geen gebruik willen maken, omdat zij voor zichzelf
en voor hun kroost meer heil zien in een nieuw begin elders, een begin, waarin
de belofte van mogelijke onafhankelijkheid schuilt. De wens, eenmaal „eigen
baas” te zijn, is een voorname drijfveer tot emigratie en deze wens leeft
het sterkst in het boerenvolk van Nederland. De boeren merken het best, dat ons
land vol raakt. Het agrarische gebied is al in letterlijke zin „opgedeeld”,
en vaak in heel kleine brokjes, die maar een benepen bestaan opleveren.
Daarom zijn het voornamelijk de plattelanders die gaan. Zij zullen misschien
in den vreemde eerst in een fabriek moeten werken, maar hun ideaal is toch, eenmaal
boer te kunnen zijn op eigen grond.
En zegt niet het drieëntwintigste artikel van de Universele Verklaring omtrent
de Rechten van de Mens: Een ieder heeft recht op vrije keuze van beroep?
Vergeleken met vroeger is het emigreren niet zo moeilijk meer. Vooral niet voor
degenen, die, als zoveel Andijkers, daarginds de ruggesteun vinden van een bloedverwant
of vroegere buurman, die zich borg heeft willen stellen voor de nieuwkomer. Gelukkig
biedt de wereld ruimte voor de Nederlanders, die hier hun draai niet kunnen vinden,
en gelukkig slaagt ons land er in bij het vertrek van zovelen zichzelf te blijven.
Ook dat kan men in Andijk ervaren. Het is een gezond, een nijver dorp gebleven,
ook al zag het twaalf procent van zijn bevolking vertrekken. De gedachten van
Andijk zijn bij die twaalf procent en juist daardoor ligt het voor de hand, dat
er op de duur nog meer zullen volgen. Maar in het dorp aan de voormalige Zuiderzeedijk
zal daardoor niets veranderen. Andijk zal blijven, zoals de honderden die weggingen
het zich tot het einde hunner dagen zullen herinneren.
En het is goed zo.