» Diversen » Gedenkboek Hoogkarspel 1940-1945 » Pagina 22-23
W.T. Hellinga
Op 17 April 1945 gebeurde het ongelooflijke: de Wieringermeer werd onder water gezet. Het was al
gezegd, dat dit zou komen, maar men kon niet aannemen dat de bezetter inderdaad tot deze vreselijke
maatregel zou durven overgaan. Toch was de onherroepelijke daad geschied, de dijk was doorgestoken en
honderden hectaren vruchtbaar land werden door de golven overstroomd. Talloze boerderijen en huizen
gingen hun vernietiging tegemoet, evenals een grote
hoeveelheid voedsel voor mens en dier, in deze dagen kostbaarder dan
ooit. De bewoners van de welvarende polder moesten zich met hun vee
door de vlucht inderhaast in veiligheid trachten te stellen.
Het spreekt vanzelf, dat deze gebeurtenis, die zich zo dichtbij
afspeelde, ook hier een diepe indruk maakte, welke nog versterkt
werd toen de eerste vluchtelingen hier aankwamen of passeerden.
Maar daar bleef het niet bij. Tijdens het middaguur op dezelfde dag
groepten ineens de mensen op straat samen... een snelle informatie
naar de reden bracht aan het licht, dat het gerucht de ronde deed,
dat de dijk bij Enkhuizen eveneens zou worden opgeblazen en dus ook
hier het water zou binnenstromen! Het bericht zou afkomstig zijn van
de kantoorhouder Pontvuijst, die mij bevestigde dat hij dit
inderdaad langs telefonische weg uit officiële mond vernomen had.
Nu zou dus werkelijkheid worden wat ons al zo lang als een
mogelijkheid voor ogen had gestaan. Zolang dergelijke rampen zich
afspelen op veilige afstand, dan vindt men dat wel heel erg en men
heeft zeer te doen met. de getroffenen, maar ach, men raakt aan veel
gewend in een oorlog als deze en men slaapt er even goed om. Maar
als eigen gemeente en eigen goed en leven in gevaar komen, grijpt
dat op heel andere wijze aan.
Ik begaf mij terstond naar het gemeentehuis, waar de toenmalige
waarnemend burgemeester G. de Geus in z'n kamer nog aan zijn
boterham bezig was. Hem had het bericht ook bereikt, doch hij zeide
het niet te kunnen geloven. Hij stelde zich in verbinding met de
burgemeester van Enkhuizen, die het alarm bevestigde maar
informaties zou inwinnen bij hogere instanties in Amsterdam en
Haarlem en zodra hij iets naders wist, ons zou berichten. Voorlopig
konden we dus niets doen dan afwachten. Zelf ook opbellen had weinig
zin, omdat de buitenwereld uiterst moeilijk te bereiken was en het
voldoende moest worden geacht als één namens allen deed wat gedaan
kon worden.
Intussen was er toch geen aanleiding om stil te zitten, daarvoor was
de situatie te ernstig. Gezien het gebeuren in de Wieringermeer kon
men nu nauwelijks meer hopen dat het alarm slechts een loos alarm zou zijn.
Zoals gezegd, de mogelijkheid van overstroming was al lang onder de
ogen gezien. Enkele jaren tevoren, onder het bewind van v.d. Kuur
(doch zonder hem er in te kennen), had ik reeds uitgewerkte plannen
klaar gemaakt voor een dergelijke noodtoestand en die ook met enkele
personen besproken, o.a. met de gemeente-architect, de heer Woel.
Rekening houdende met de waarschijnlijkheid dat de zenuwen een ieder
parten zouden spelen als het ogenblik van handelen zou aanbreken,
lag een volledige instructie klaar, die zoveel mogelijk alles
vermeldde wat er gebeuren moest.
We hadden indertijd uitgezocht dat de vloer van de R.K. Kerk
vermoedelijk juist boven water zou blijven, evenals die van de
pastorie. De pastoor had, zijn volle medewerking toegezegd om de
kerk als vluchtoord te doen gebruiken en de pastorie eventueel voor
opname van zieken. De watertoren zou ook boven water blijven, maar
moest ongeschikt worden geacht voor het verblijf van mensen. Voorts
kon worden aangenomen dat de bakkerij van Duin in bedrijf zou kunnen
blijven. Van de andere percelen in de gemeente zouden sommige
wellicht op het droge blijven, maar dan toch zodanig worden
omspoeld, dat zij op de duur niet bewoonbaar waren, vooral wanneer
de fundering daarop niet berekend was. De huizen, die in het water
zouden komen te staan (en dat zijn verreweg de meeste) zouden op een
enkele uitzondering na spoedig verlaten moeten worden, daar zij
tegen de druk van water niet bestand zijn. In ieder geval meenden we
te moeten aannemen, dat de gevolgen van een onderwaterzetting, die
in ons geval over een zeer grote oppervlakte zou gaan, wel dusdanig
ernstig en van zodanig lange duur zouden moeten zijn, dat de
bevolking practisch in haar geheel moest worden geëvacueerd. En als
dat dan toch moest, kon het 't beste maar dadelijk geschieden, vóór
het water zijn hoogste stand bereikte, omdat latere afvoer met
schuiten over hekken en diverse obstakels grote moeilijkheden zou
meebrengen.
Ook voor het vee diende gezorgd te worden, opdat het zoveel mogelijk
in veiligheid kon .worden gebracht. Maar waar ten slotte veiligheid
te vinden als geheel Drechterland één watervlakte wordt? Het
scheen ons toe, dat deze moest worden gezocht in de richting van de
zeedijken naar Enkhuizen, opdat vandaar verdere afvoer over zee zou
kunnen plaats vinden.
Intussen moest er rekening mede worden gehouden, dat vele inwoners
zich niet dadelijk zonder meer zouden laten evacuëren, maar eerst
de kat eens uit de boom zouden willen kijken. Een deel kon dan in de
kerk gehuisvest worden, als de huizen te gevaarlijk werden, maar dan
moest in de kerk ook alles aanwezig zijn wat men voor het onderhoud
van honderden (maximaal 1000) mensen nodig heeft.
Dit alles destijds overdenkende kwamen er heel wat puntjes op
papier, die tezamen een uitvoerig schema vormden, waarnaar in geval
van nood gehandeld zou kunnen worden. Zelfs de aanwijzingen voor de
bevolking in een huis-aan-huis te verspreiden circulaire lagen
gereed, behoefden nog slechts op stencil te worden gezet. In die
circulaire werd o.m. een alarmsignaal vastgesteld, een opsomming
gegeven van de goederen, die allereerst gered behoorden te worden,
wegen aangewezen, die het langst gebruikt zouden kunnen worden voor
afvoer van vee en tal van dingen meer.
In afwachting van nadere berichten was het dus gewenst om de
aanwijzingen voor de bevolking op stencil te brengen, gereed om
afgedraaid te worden. Voorts vierden dezelfde middag nog wijkhoofden
aangewezen voor het nemen van de nodige maatregelen tot het in
veiligheid brengen van vee en hielden we voorlopige besprekingen met
enkele personen, steeds op alles voorbereid. Sommige burgers
begonnen op eigen initiatief reeds hun inboedel naar de
zolderverdieping over te brengen. De meesten wachtten op een sein om
hetzelfde te doen, bleven in of bij huis. Aan werken dacht niemand meer.
Maar.... de dag verstreek en bevestiging van het alarm bleef uit.
Ook de volgende dag werd niets positiefs vernomen. Wel kwam het
bericht dat de Commissaris der provincie en de Beauftragte van niets
wisten en hun invloed zouden aanwenden om het onheil te voorkomen.
De stencils bleven onafgedraaid liggen, en verdere voorbereidingen
werden opgeschort naarmate de uren en de dagen verstreken, zonder
dat er verder iets gebeurde. Al kwam er dan geen definitieve
boodschap van uitstel of afstel, zo langzamerhand groeide toch de
hoop, dat deze vreselijke ramp ons bespaard zou blijven.
En in die hoop zijn we - Goddank - niet teleurgesteld. De algehele
capitulatie op 5 Mei maakte aan alle, nog bestaande vrees een einde.