»
Diversen »
Gedenkboek Hoogkarspel 1940-1945 »
Pagina 37-40
C. Kunst
Uit de nood van de oorlogstoestand ontstond in het najaar 1944,
evenals in de meeste plaatsen, ook in Hoogkarspel de behoefte aan
een Centrale Keuken. Een gedeelte van de bevolking zag geen kans om
zelf in voldoende mate levensmiddelen te bemachtigen, terwijl een
ander gedeelte de levensmiddelen, die ze wel had veroverd, niet in
eetbare toestand op tafel kon krijgen wegens een nijpend gebrek aan brandstof.
De eerste categorie bezigde derhalve het product der Keuken als
aanvulling op de uiterst beperkte rantsoenen en levensmiddelen,
welke vanwege het distributie-apparaat werden beschikbaar gesteld.
Want wie had van tevoren ook kunnen vermoeden, dat iedere
Nederlander lange tijd achtereen zijn lichaam in stand zou moeten
houden met een rantsoen van 400 gram brood (en wat voor brood) per
week, enige kilo's aardappelen, zo goed als. geen melk en nagenoeg zonder vlees.
Om van de andere artikelen niet te spreken, aangezien de meeste in
het Nederlandse woordenboek geschrapt konden worden of ten minste
voorzien van de aantekening "belangrijk bestanddeel van het
volksvoedsel in voorbije tijden".
De tweede groep kon door het deelnemen aan de Centrale Keuken de
huisbrand zoveel meer economisch voor verwarmingsdoeleinden
gebruiken. Deze huisbrand bestond voor de meesten uitsluitend uit de
allereerste eenheden voor het winterseizoen 1944-1945. De rest van
hetgeen "zou" worden beschikbaar gesteld, is nooit ter
plaatse aangekomen als gevolg van de ligging der frontlijn langs de
grote rivieren in Nederland.
Doch zelfs indien deze rest ware aangekomen, zou toch met de meeste
zuinigheid daarmee moeten zijn omgesprongen, om door de
winterperiode te kunnen komen.
Deze moeilijkheden waren de aanleiding tot de stichting van de
Centrale Keuken. Als geestelijke vader en organisator trad op onze
gemeente-secretaris de heer W.T. Hellinga, die, evenals in bijna
alle gemeentezaken, de volledige verantwoordelijkheid op zich moest
nemen, daar de waarnemend N.S.B.-burgemeester Naastepad niet over de
capaciteiten beschikte om zelf deze zaak tot een goed resultaat te brengen.
De zuivelfabriek werd door de gemeente gehuurd, omdat deze was
voorzien van een stoomketel van behoorlijke capaciteit en door de
concentratie der zuivelbereiding toch was stilgelegd. Als chefkok
werd de heer P. Knip Jr. aangesteld, die zich van de nodige
apparaten en van voldoende personeel moest voorzien. In de grote
melkbakken werden ijzeren roosters aangebracht.
Aardappelschilmachines werden gehuurd uit Hoorn en Enkhuizen evenals
een groenten-snipper-machine.
Voor het inkopen van aardappelen, groenten, brandstoffen, specerijen
en. alle mogelijke ingrediënten of surrogaten daarvan werden stad
en land afgezocht en begin November was alles zover gevorderd, dat
de Centrale Keuken zijn product kon gaan afleveren. Dagelijks werden
toen aan de burgers honderden porties à 1 liter afgeleverd.
Het oordeel der consumenten, over de kwaliteit der gerechten was
vanzelfsprekend nogal uiteenlopend. Voor de hand liggend was het,
dat het menu niet zo smakelijk kon worden bereid als menig huisvrouw
- ondanks de schaarste op elk gebied - dit kon doen, om de
eenvoudige reden, dat in de meeste huishoudingen nog wel eens een
enkele maal iets extra's ter tafel gebracht kon worden. Weliswaar
had de Centrale Keuken wel eens iets extra's, doch door het aantal
der consumenten werd de spoeling meestal weer dun. Doch in overleg
met het kantoor van het Rijksbureau voor vee en vlees te Hoorn werd
toch bereikt, dat de kwaliteit van het voedsel op een behoorlijk
niveau kwam te staan.
In den beginne was het niet zo'n grote moeilijkheid om voor
voldoende aardappelen, groenten en peulvruchten te zorgen, omdat bij
de tuinders ter plaatse van deze artikelen nog wel enige voorraad
aanwezig was.
Naarmate echter de winter voortgang had, werd de situatie steeds
hachelijker, om ten slotte zelfs precair te worden. De leiding der
Keuken zag zich toen gedwongen om van de consumenten inlevering van
aardappelen te vorderen, ten minste voor zover ze geacht konden
worden tot levering in staat te zijn.
Door de grote schaarste en de trek der stedelingen begonnen de
prijzen der "piepers" echter geweldig te stijgen, wat voor
sommige inwoners aanleiding werd om hun voorraad te verkopen en dan
bij de Centrale Keuken aan te kloppen om voedsel zonder inlevering.
Het spreekt vanzelf, dat dezulken (indien het ons bekend was)
pertinent werden afgewezen.
De inlevering van aardappelen was echter lang niet voldoende om de
zaak draaiende te houden, zodat toch met uiterste inspanning gezocht
moest worden, om het tekort alsnog bij tuinders te kopen. Zo kwamen,
na de in onze streek gebruikelijke kwalitatief zeer goede
aardappelen al spoedig ook de minder goede en slechte aan de beurt,
hetgeen direct van invloed was op het af te leveren product.
Enkele malen ontvingen wij bij onze aardappel-speurtochten nog hulp
van C.C.D. en van de politie, die na het constateren van verkoop
tegen te hoge prijzen een flinke partij in beslag nam en ter
beschuldig van de Centrale stelde.
Inmiddels was ook de gemeente Grootebroek bij onze Keuken
aangesloten en deze zorgde in het begin ruimschoots voor haar eigen
aandeel in de levering der levensmiddelen, doch ten slotte kon ook
zij dit niet volhouden. Toen dan ook in het voorjaar 1945 in
Enkhuizen enkele schepen met aardappelen uit Friesland waren,
aangekomen, hebben ook wij getracht een deel daarvan te krijgen en met succes.
De brandstoffen voor de verwarming van de stoomketel, werden ons
toegewezen door het Rijkskolenbureau te Hoorn, maar evenals alle
andere distributiegoederen, waren ook deze niet toereikend om er de
gehele periode, waarvoor een toewijzing bestemd was, mee door te
komen. Ter aanvulling werden daarom gekapte bomen aangekocht, eerst
van particulieren, later ook van de gemeente. Zo werd ook deze
moeilijkheid overwonnen. Het was echter geen sinecure om de grote
slokop telkens weer tijdig van het nodige te voorzien.
Ook de electriciteitsvoorziening leverde haar aandeel in de
moeilijkheden. De capaciteit van het provinciaal net werd, eveneens
door gebrek aan brandstoffen, zodanig verminderd, dat na niet al te
lange tijd werd overgegaan tot het uitvaardigen van een
verbruiksverbod voor particulieren.
Daar echter te allen tijde het werk in de Centrale Keuken doorgang
moest vinden, had deze een streepje voor op de burgers, zodat de
aansluiting gehandhaafd bleef. De gelijktijdig ingestelde stroomloze
uren, tijdens welke het gehele net werd uitgeschakeld, waren voor
ons, evenals voor de andere utiliteitsinrichtingen, een geduchte handicap.
Het aanbrengen van een windcharter met een 12-volts noodverlichting
werd noodzakelijk om ook 's avonds en 's morgens vroeg te kunnen
werken, doch voorzag nog niet in het verlies van stroom tijdens
langdurige periodes van te weinig windkracht. De accu's moesten
daarom nogal eens tijdens stroomuren door middel van het lichtnet
worden bijgeladen. Het werken met de machines kon natuurlijk
uitsluitend tijdens stroomuren worden verricht.
De omstandigheid, dat de Centrale Keuken op het lichtnet bleef
aangesloten, gaf ons de gerede aanleiding, om daarvan ook gebruik te
maken door regelmatig de radio daarop aan te sluiten en de berichten
van overzee af te luisteren, hetgeen natuurlijk niet werd nagelaten.
Eenmaal werden wij tijdens het luisteren onverwachts gestoord door
de veilingleider van "De Eendracht". Een week later
genoten wij de twijfelachtige eer om van de landmacht bezoek te
ontvangen, welke instantie zeer verlangend scheen kennis te maken
met een lang jongmens met zwarte haren. Deze was echter reeds twee
dagen tevoren gewaarschuwd door zijn kornuiten en er met zijn radio
vandoor gegaan. Officieel stond hij als ziek ingeschreven. Na het
bezoek van de landwacht werd het luisteren echter met een ander
toestel rustig voortgezet, zij het dan ook met een grotere mate van
voorzichtigheid.
Het personeel der Centrale Keuken was samengesteld uit merendeels
buitenpoorters en tijdelijke inwoners der gemeente. De heren Knip, 2
x Dekker, Van Dulmen, Swart en ondergetekende waren gemeentenaren
van oude datum. Bok en Simons, ex-employé's der Koekfabriek,
woonden in Enkhuizen, terwijl de anderen als geëvacueerden en
onderduikers zich tijdelijk in Hoogkarspel hadden gevestigd.
Gedeeltelijk kwamen zij uit de bakkerswereld (Knip, Kromhout en v.d.
Laar), doch ook een schilder (Keersemaker), een melkventer (Van
Dulmen), zuivelbereiders (Dekker Sr. en Jr.), een landarbeider
(Swart) waren er tewerkgesteld.
De administratie werd achtereenvolgens door Kamphuis, Esser en
ondergetekende gevoerd, terwijl Kamphuis al spoedig als inkoper ging
fungeren. Voor de gemeente Grootebroek was een ambtenaar met de
plaatselijke zorgen belast. De overigen kan ik in deze indeling niet
thuisbrengen. Best werd door het feit, dat hij bij J. Brander in de
kost was, niet al te zeer vertrouwd, hoewel hij bij mijn weten nooit
enige last door loslippigheid heeft veroorzaakt.
De verstandhouding tussen organisator, leiding en personeel liet
niets te wensen over. De stemming was meestal vrolijk en
gemoedelijk, dank zij vooral de opgewektheid van Kromhout en de fantasie van Best.
De aflevering van het eten vond plaats in de gemeente Hoogkarspel op
een vijftal uitdeelposten, waarvan een aan de Centrale Keuken zelf.
In de gemeente Grootebroek waren er drie. Het vervoer naar deze
wijd-uiteengelegcn posten geschiedde in geïsoleerde gamelIen en
werd verzorgd door de familie Van Dulmen, welke daarvoor een paard
en een wagen huurde. In de tijd dat de wegen bedekt waren met
sneeuw, werd de wagen vervangen door een grote slee. Ondanks, de
wintertemperaturen zal het de Van Dulmens menig zweetdruppeltje
hebben gekost. Hun vervoermiddel werd tevens dikwijls gebruikt voor
de aanvoer der rauwe levensmiddelen.
Een groot geluk was het, dat de winter in de bestaansperiode der
Centrale Keuken tamelijk zacht was, want door gebrek aan bergruimte
werden diverse stapelgroenten buiten opgeslagen. De inhoudsmaten der
kelders van de Zuivelfabriek waren op geen stukken na voldoende om
alles te bergen. Overigens waren deze kelders ook niet de meest
geschikte plaats voor opslag. Door het vele vocht en wellicht de
hogere temperatuur veroorzaakt door de stomerij, is jammer genoeg
een gedeelte der groenten verloren gegaan.
De meeste waardering genoot de centrale Keuken ongetwijfeld van de
trekkers uit het stadsgebied, waarvan er elke dag weer een groot
aantal kwamen informeren of er wellicht een restantje was
overgebleven. In het begin werd een dergelijk restant gratis aan de
belanghebbenden verstrekt, doch later werd hun hiervoor een halve
gulden per portie in rekening gebracht. Ten einde deze zeer
hongerigen te gerieven werd tijdelijk zelfs met opzet meer
aangemaakt, dan volgens de verkochte deelnemerskaarten nodig was en
steeds bleven er nog over, die niet meer konden worden geholpen.
Ongevraagd gaven zij meestal te kennen, dat zij weer eens een
vorstelijk maal hadden genoten. Als men daartegenover stelt, dat
sommige onzer burgers nog wel eens met klachten kwamen, dan kan men
daaruit concluderen, dat de nood in onze gemeente nog lang niet zo
hoog gestegen was als in de stad. Honger bleek nog steeds de beste saus te zijn.
Resumerende kunnen wij constateren, dat de Centrale Keuken in de
meest bizarre oorlogstijd van groot nut is geweest voor hen, die
ofwel door levensmiddelennood, ofwel door brandstoffennood, niet
meer in staat waren hun gezin en zichzelf van voldoende,
respectievelijk van gaar eten te voorzien.
Vele moeilijkheden wierpen zich op, doch werden zo goed en zo kwaad
als mogelijk was, overwonnen. Niemand zal echter wensen, dat de
noodzaak van een Centrale Keuken zich andermaal zal doen gelden.
Moeder de vrouw is nog lang niet te vervangen.