Kistemaker

Thuis » Diversen » Gedenkboek Hoogkarspel 1940-1945 » Pagina 50-52

20. Echte en valse persoonsbewijzen

A.J.J. Bakker

Wanneer wij deze titel lezen, gaan onze gedachten als vanzelf weer uit naar de jaren waarin ons land door de Duitsers was bezet, naar de jaren, waarin de persoonsbewijzen een zo belangrijke rol hebben gespeeld.

Reeds geruime tijd voor de invoering van de persoonsbewijzen werd gezocht naar een systeem waardoor de mensen direct konden worden geïdentificeerd. In het eerste der oorlogsjaren, waarin de identificatie van personen zo veelvuldig voorkwam, werd een oplossing gevonden en op 17 October 1940 werden bij besluit van de secretaris-generaal van het departement van binnenlandse zaken de persoonsbewijzen ingevoerd.

De strekking, een ieder in staat te stellen zich onder alle omstandigheden te kunnen legitimeren, was niet kwaad, maar naderhand zou blijken dat dit, vooral voor enkele categorieën van personen, niet plezierig was te noemen, ja zelfs groot gevaar voor hen meebracht.

Bij de invoering van het stelsel was men zich nog niet bewust van hetgeen in de komende jaren ging gebeuren. Men kon toen nog niet zo zeer veronderstellen, dat deze zaak tot een van de "zorgenkinderen" van de illegaliteit zou gaan behoren. Daarentegen zag men er in sommige opzichten een zeer goed stelsel in, vooral op politioneel gebied. Verschillende falsificaties zouden worden voorkomen. Neem op politioneel gebied maar het veelvuldige valse naam opgeven, dan het onbevoegd innen van postcheques, spaarbankboekjes, aangetekende stukken, rentekaarten enz. enz. Vele voorbeelden zouden kunnen worden aangehaald. Het was dan ook zeer begrijpelijk dat bij het aanleggen van de persoonsbewijzen in 1941 nog niet aan vervalsing of aan de mogelijkheid van vervalsing van de persoonsbewijzen werd gedacht, maar dat daarentegen de grootst mogelijke nauwkeurigheid in acht werd genomen. Als men toen geweten had dat de persoonsbewijzen in de komende jaren een zo belangrijke plaats zouden innemen, dan had men bij de fabricage van het papier alsmede bij het invullen van de persoonsbewijzen zeker met de mogelijkheid van eventuële vervalsing rekening gehouden. Het papier was thans van die aard, dat het bijna onmogelijk was een verandering in de op de persoonsbewijzen gestelde gegevens aan te brengen zonder beschadiging van het papier. De gegevens op het persoonsbewijs dienden er op te worden gesteld met diep-zwarte documenten-inkt of overeenkomstig inktlint.

De ambtenaar, bevoegd tot het uitreiken en wijzigen van het persoonsbewijs, werd door burgemeester en wethouders aangewezen. Dit besluit van burgemeester en wethouders moest ter kennis worden gebracht van het hoofd der rijksinspectie van de bevolkingsregisters te 's-Gravenhage. De aangewezen ambtenaren waren gehouden een proef af te leggen, dit alles om te voorkomen dat onbevoegden en onkundigen zich met de vervaardiging, uitreiking, wijziging enz. van het persoonsbewijs zouden inlaten. De ambtenaren hadden niet kunnen dromen, dat zij nog eens de dactyloscopie zouden moeten beoefenen; dit behoorde toch meest tot de taak van de politiebeambten.

In Augustus 1941 had de eerste uitreiking plaats. Persoonsbewijs no. 1 was bestemd voor burgemeester Middelhoff. Deze uitreiking ging gepaard met vele grappen. Wie burgemeester Middelhoff kent, behoeft hieraan niet te twijfelen. Het afgeven van de persoonsbewijzen was in den beginne een ware attractie van de betrokken ambtenaren. Zij waren ongevoelig voor de vele scherts van de burgers, en zoals het meestal gaat, de aardigheid was er al spoedig af, maar zij bleven toch correct hun taak vervullen.

Zo zagen dus de echte en ware onvervalste persoonsbewijzen het levenslicht.
Toen kwam er echter een andere tijd, een tijd die we nimmer meer zullen vergeten. De Duitse legers moesten terugtrekken en in Duitsland werd de algehele arbeidsinzet afgekondigd. Dit had ook voor ons land grote gevolgen. Immers, in de fabrieken in Duitsland ontstond een geweldig tekort aan arbeidskrachten, evenzo op het platteland. Kon er nog eenvoudiger middel gevonden worden dan onze jongens in de fabrieken te plaatsen?

Er kwam in onze jongens een heftige innerlijke strijd. Naar Duitsland gaan betekende immers hulp verlenen aan de vijand; thuis blijven dus, maar ja, dan moesten zij ook de consequenties aanvaarden. Vooral in de laatste jaren kozen de meesten het laatste. Ja, ze wilden helden zijn voor het zo dierbaar vaderland en gaven liever hun bewegingsvrijheid vrijwillig op dan gedwongen in Duitsland in de fabrieken of op bedrijven te vertoeven.

Thans stond de illegaliteit voor een groot werk. Hier moest geholpen worden. De duitse en door de bezettende macht aangestelde instanties moesten misleid worden. Daar deze instanties de persoonsbewijzen als een onfeilbaar iets beschouwden, was het dus voor de betrokken personen van het grootste belang, dat zij in het bezit werden gesteld van een vals persoonsbewijs. Dit was echter niet zo eenvoudig als het zich liet aanzien, maar de ambtenaren gaven hun volle medewerking, want zij voelden.het als een plicht te helpen waar geholpen moest worden. Iedere ambtenaar wist voor zich zelf wel op welke wijze bij het beste veranderingen in het persoonsbewijs kon aanbrengen.

Het ware echter beter geweest dat door alle.bevolkings-ambtenaren eenzelfde regel werd gevolgd en dat er meer contact tussen hen onderling was geweest; hierdoor zouden vele moeilijkheden zijn voorkomen. Het kwam immers veelvuldig voor dat de illegaliteit zelf de vervalsing ter hand nam, zonder hiervan kennis te geven aan het secretarie-personeel. Het kon toch immers zeer goed voorkomen, dat er naar een bepaalde persoon werd geïnformeerd en dan kon de ambtenaar niet ruiken of misschien ook zijn persoonsbewijs was vervalst en zou hij dus inlichtingen geven welke tegenstrijdig waren met de gegevens op het persoonsbewijs. Waren de ambtenaren daarentegen ingelicht, dan zouden van alle zijden dezelfde gegevens worden verstrekt en vele moeilijkheden voorkomen worden.

De ene ambtenaar verkeerde ook in gunstiger omstandigheden dan de andere tot het uitvoeren van falsificaties. Waar een N.S.B.-burgemeester de gemeente bestuurde, zoals later in Hoogkarspel, t.w. de thans tot levenslang veroordeelde M. van der Kuur, was het dubbel oppassen en de grootste voorzichtigheid moest in acht worden genomen, daar bij onvoorzichtigheid niet alleen de betrokkene maar ook de ambtenaar wel eens een zware pijp zou te roken kunnen krijgen. Toch kon de "heerschappij" van Van der Kuur ons ambtenaren niet weerhouden het eens begonnen werk voort te zetten. De geschiktste tijd om tot uitvoering van vervalsingen over te gaan was na 5 uur, wanneer allen de secretarie hadden verlaten. Dan boog de ambtenaar zich over de persoonsbewijzen en verrichtte met zekerheid en met groot geduld zijn moeilijk werk. Het ging meestal om verandering van het geboortejaar. De verandering van één letter kon soms wel een half uur duren, maar dan kon de ambtenaar ook meestal met voldoening op zijn werk neerzien.

Het gaf nog groter voldoening, wanneer de proef op de som werd gesteld. Dit gebeurde eens bij een onderduiker, die per trein van Schiedam naar Hoogkarspel reisde, om zijn ouderlijk huis eens even op te zoeken. Onderweg werd gecontroleerd. De bewuste persoon, met zijn hoed diep over de ogen en een zware bril op zijn neus, zat voorovergebogen in de trein. Angstig klopte het van binnen, maar met zekerheid gaf hij zijn persoonsbewijs over en keek de onaangename bezoeker recht in de ogen. Het persoonsbewijs werd van onder tot boven onderzocht en tegen het licht gehouden, maar geen vervalsing was merkbaar.. De onderduiker kon zijn reis ongestoord voortzetten. Dit geval gaf de ambtenaar weer moed en met nog groter toewijding gaf hij zich aan zijn werk over.

Het gebeurde ook dikwijls, dat aan onderduikers een nieuw persoonsbewijs moest worden uitgereikt. Dit vergde nogal hoofdbrekens, omdat alle persoonsbewijzen precies moesten worden verantwoord. De eerste verantwoording geschiedde aan de secretaris. De secretaris liet de ambtenaar echter stil zijn gang gaan, ofschoon hij zeker wel vermoedens zal hebben gehad. Het vrij maken van een nieuw persoonsbewijs kon op verschillende manieren gebeuren. Een enkel voorbeeld wil ik hier even aanhalen. Ieder persoonsbewijs werd verantwoord door een "uitnodiging". U weet wel, dit was de oproepkaart. Op deze uitnodiging kwamen dus dezelfde gegevens voor als op het persoonsbewijs en ook de foto's moesten natuurlijk met eikander overeenstemmen. Na de behandeling werd de uitnodiging gezonden naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters te 's-Gravenhage. Dit was aldus een goede controle op de uitgifte van de persoonsbewijzen, ten minste als de ambtenaar overeenkomstig de voorschriften had gehandeld, maar in deze uitnodiging moest juist de misleiding gevonden worden. De juiste geboortedatum te vermelden was te gevaarlijk, daar hierdoor argwaan zou kunnen ontstaan. Daarom werd een leeftijd van15 à 16 jaar vermeld. Het gevolg was, dat op de uitnodiging ook een foto van een 15 à 16 jarige jongeman moest worden geplakt. Die foto kon het veiligst worden verkregen van een persoon uit een naburige gemeente, anders zou men de kans lopen dat de Rijksinspectie uit eenzelfde gemeente 2 gelijke foto's op 2 verschillende uitnodigingen aantrof. Deze kans was wel zeer gering, maar men moest toch met alles rekening houden en zo secuur mogelijk te werk gaan. Het was reeds verschillende keren goed gegaan, maar éénmaal liep het bijna fout. Een uitnodiging van een persoonbewijs, uitgereikt aan een onderduiker, kwam terug van de Rijksinspectie met vermelding dat ook de derde voornaam voluit moest worden ingevuld. Nu wilde het toeval, dat tussen de tijd van verzending van die uitnodiging en de behandeling ter Rijksinspectie een circulaire het licht had gezien, waarin de burgemeesters er op werden gewezen, dat ook de derde en volgende voornamen voluit dienden te worden vermeld. De teruggezonden uitnodiging kwam aldus in handen van Van der Kuur, die het euvel aandachtig bekeek. Doch hij kende de jongeman niet. Hij liet de uitnodiging aan de secretaris zien, maar ook deze kende de jongeman niet. De betrokken ambtenaar voelde zich op die ogenblikken heet en koud worden en begreep dat hij iets moest zeggen. Natuurlijk kende hij die persoon heel goed en wist Van der Kuur te overtuigen, dat alles wel in orde was. Gelukkig werd er niet verder over gesproken en de hele zaak was aan kant.

Een onderduiker kon ook zijn persoonsbewijs z.g. verliezen. Een politierapport was gauw genoeg nagemaakt en het stellen van een valse handtekening mocht toentertijd ook geen bezwaar heten. Zo waren er dus verschillende manieren waarop een vals persoonsbewijs kon worden uitgereikt. Het was voor de ambtenaren natuurlijk eenvoudiger geweest, wanneer de illegaliteit voldoende voor valse persoonsbewijzen had kunnen zorgen, maar zoals ik reeds zeide, was de samenwerking tussen illegaliteit en ambtenaren nog niet zo goed als in later dagen.

Echter was ondergetekende naderhand niet meer in staat zij medewerking te verlenen, omdat hij zelf op 25 Juli 1944 ternauwernood uit de handen van de vijand kon ontsnappen en dientengevolge moest onderduiken. De gemeentenaren herinneren zich in dit verband ongetwijfeld mag wel de geschiedenis van de insluiting en de bevrijding van de heer P. Spanjaart, die werd ingesloten o.a. omdat hij beweerde ondergetekende niet bij de heer J. Stein, naar wie hij was gevlucht, te hebben gezien. Toen de gehate mannen daarop het huis bij Stein gingen doorzoeken, was de bewuste persoon echter juist weer verdwenen. Hierover ton zeerste gebelgd, gingen zij op de heer Spanjaart hun woede koelen.

Er zijn ook wel onderduikers geweest, die zich geen rekenschap gaven van de gevaren aan de uitreiking verbonden. Zij meenden dan weer zo vrij als een vogel te zijn en stoorden zich nergens meer aan. Als men een dergelijk persoon eens onder handen nam en hem te kennen gaf dat hij voorzichtiger moest zijn, dan klonk soms het antwoord: "Waar heb ik dan dat ding voor?". Dit was zeer ontmoedigend en men dacht dan soms het maar beter te vinden met het gevaarlijke werk op te houden. Gelukkig behoorden deze gevallen tot de uitzonderingen, want over het algemeen waren de onderduikers zich maar al te zeer van hun beroerde positie bewust.

Toen ondergetekende, zelf ondergedoken was, bekwam hij van een secretarie-ambtenaar ergens in Groningen eveneens een vals persoonsbewijs. Toen begreep hij pas wat voor waarde een onderduiker aan een dergelijk document hechtte, want je voelde je daarmee toch weer veiliger.

Hoe de persoonsbewijzenkwestie na Juli 1944 verliep, kan ondergetekende uiteraard niet meer beschrijven, maar wel weet hij, dat het voor de betrokken ambtenaren en vooral voor de illegaliteit steeds moeilijker werd, doch zij waren er zich van bewust dat er geholpen diende te worden en zij hielpen, ondanks de gevaren, waaraan zij zich blootstelden.

Thans geeft het hun de heerlijke gedachte, destijds ook iets te hebben bijgedragen aan het verzet tegen de wrede, meedogenloze bezetters van ons dierbaar vaderland.


Bovenstaande tekst is overgenomen uit het
"Gedenkboek" Hoogkarspel 1940-1945, uitgegeven in 1947.

 


© 2001-2024 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk