» Diversen » Gedenkboek Hoogkarspel 1940-1945 » Pagina 77-78
J.H. Gerrits
De spoorwegstaking, welke is ingegaan op 17 September 1944, kwam geheel onverwachts. Zelfs op de dag
van ingang van de staking was hierover nog door niemand gesproken. Het was het personeel van verschillende
kleinere stations, toen dit op Maandag 18 September 1944 in dienst kwam, geheel onbekend, dat de staking
op de avond
tevoren door de radio was afgekondigd. Met het verrichten van de
werkzaamheden werd dan ook weer begonnen. Wel was het vreemd, dat er
om 10 uur in de voormiddag nog steeds niets bekend was van een of
andere trein. Er werd geïnformeerd bij de grotere stations,
waarmede wij eerst nog geen verbinding konden krijgen, wat op
zichzelf al heel vreemd was. Nadat de verbinding ten slotte tot
stand gekomen was, werd ons, bij informatie naar een eventuele trein
welke wij zouden kunnen verwachten, door het personeel van Amsterdam
medegedeeld, dat er wel een trein voor de richting Enkhuizen klaar
stond, maar dat men daar op een locomotief wachtte. Later
bleek echter dat het personeel, hetwelk ons deze inlichtingen
verschafte, niet van het echte hollandse ras was en dus niet direct
aan de staking had deelgenomen. Van deze trein is dan ook nimmer
iets terecht gekomen omdat er nooit een locomotief voor gekomen is.
Toch wisten wij nog altijd niet wat er eigenlijk aan de hand was.
Toen ik thuis kwam om mijn middagmaal te gebruiken werd mij verteld
dat de spoorwegstaking was afgekondigd door de Regering in Londen
via de radio. Ik ben toen direct op informatie uitgegaan naar
verschillende personen der illegaliteit, die mij bevestigden, dat de
bedoelde spoorwegstaking werkelijkheid was en ons adviseerden het
werk er bij neer te leggen. Dit werd dan ook door zo goed als
iedereen op de kleinere stations gedaan. Het personeel dat langs de
spoorbaan aan het werk was, werd door mij hiervan in kennis gesteld,
evenals het personeel van de stations Westwoud en Bovenkarspel. De
meesten hunner hebben direct het werk neergelegd en hun werd een
schuilplaats aangewezen door de heren van de illegaliteit, zodat vóór
Maandagavond de stations waren verlaten. Ik zelf kreeg onderdak bij
de familie Hoffman te Hoogkarspel, terwijl mijn gezin elders werd ondergebracht.
Al spoedig bleek dat deze schuilplaats voor mij niet veilig was,
aangezien de moffen, die hier het een en ander kwamen halen,
hiervoor hulp moesten hebben. Door enkele verraders werd toen mijn
naam genoemd en men bleek naar mij te zoeken. Ik heb mij echter niet
vertoond, zodat de heren onverrichter zake konden terugkeren. Toen
werd mij met mijn gezin als schuilplaats de boerderij van de heer
P.C. Beerepoot te Binnenwijzend aangeboden, waar ik gedurende 7
maanden ben ondergebracht.
Enkele weken nadat ik daar was, werd mij de boodschap gebracht dat
ik onmiddellijk op het station moest komen met de sleutels, daar
anders de boel stuk getrapt zou worden. Natuurlijk heb ik aan deze
opdracht geen gevolg gegeven, zodat de heren moffen de deuren
openbraken en het een en ander van hun gading meenamen. Daar er nog
een tamelijk groot bedrag aan geld op het station aanwezig was, ben
ik een paar dagen later op onderzoek uit geweest om te kijken of zij
dit misschien ook medegenomen hadden. Echter bleek dat al het geld
nog aanwezig was, wat ik dan ook meegenomen en aan de illegaliteit
ter hand gesteld heb. Dit geld werd door de illegaliteit gebruikt om
het ondergedoken spoorwegpersoneel uit te betalen. Tijdens de
staking werd ons door do O.G. steeds op tijd ons salaris uitgekeerd;
dit was werkelijk zeer goed geregeld.
Verschillende malen ben ik tijdens de staking nog op het station
geweest en heb daar nog enkele koffers met kleren, toebehorende aan
de studenten uit Venhuizen, met behulp van een Pater aan de
eigenaars teruggegeven. Zo konden ook enige rijwielen, welke hier in
bewaring waren gegeven, weer worden afgeleverd en hebben de moffen
deze niet in handen kunnen krijgen.
Ik had het voorrecht in het bezit te komen van een vals
persoonsbewijs, zodat ik zo nu en dan nog eens wat boodschappen kon
doen en de verbinding met het andere spoorwegpersoneel kon
onderhouden. Op één dezer tochtjes kwam ik plotseling tegenover
een groep moffen en landwachters, ongeveer op een afstand van 50
meter. Ik durfde niet terug te keren, daar dan de kans bestond dat
er geschoten zou worden en verder gaan leek mij ook niet raadzaam
daar ik dan de kans liep mijn rijwiel kwijt te raken of zelf in hun
handen te vallen. Ik ging daarom kalm een huis binnen, deed precies,
alsof ik daar zijn moest, plaatste mijn rijwiel tegen het raam en
werd binnen hartelijk ontvangen. Nauwelijks was ik echter gaan
zitten of de moffen en landwachters kwamen hier ook, terwijl zij
enige slachtoffers met zich meevoerden, die met de handen omhoog
tegen de muur werden gezet. Ik schrok hevig, maar kon toch mijn
zenuwen de baas blijven en liet niets merken. Ik dacht: "Als
die mensen in huis nu maar het stilzwijgen bewaren, dan komt het nog
wel goed". Het viel best mee. Op een vraag van de commandant
wie ik was antwoordde de vrouw des huizes, dat ik familie was en
gerust wel met rust kon worden gelaten. Het bleek al spoedig dat
deze juffrouw meer met de landwachters en moffen had uit te staan.
Het gehele huis werd doorzocht en zij ging hierover danig te keer en
dreigde hen met aangifte bij hogere instanties, waarna de heren
spoedig wegtrokken. Ik ben toen ook maar gauw weggegaan en was er
gelukkig afgekomen.
Ik heb mij in mijn onderduikerstijd niet verveeld, maar was toch
dankbaar dat ik op 8 Mei 1945 weer mijn gewone werkzaamheden, na een
onderbreking van 7 maanden, kon hervatten.