» Diversen » De Speelwagen » 1946 » No. 5 » pagina 115-117
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
1e jaargang,
1946,
No. 5,
pagina 115-117.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: K. Norel.
Ook in de haven van Enkhuizen ligt tegenwoordig een witte boot met een rood kruis: een reddingboot
van de Noord- en Zuidhollandse reddingmaatschappij.
Pas in de oorlog is dat station gevestigd, terwijl Lemmer en Workum allang reddingboten hadden, maar
dit was niet omdat er aan de Hollandse kant van het IJselmeer voor het reddingswezen minder was te
doen dan aan de Friese.
Er zijn van oudsher veel scheepsongelukken voorgekomen in de omgeving van Enkhuizen. Het was altijd
een druk en lelijk vaarwater. Op de Hofstede en de Knar, de Staart en de Ruggen van het Enkhuizer Zand
zijn bij mist en sneeuwjacht honderden schepen vast gelopen en op het brokje "open zee" tussen de Ven
en Staveren, waar nergens een oppertje is te bejagen1,
heeft menig schipper het te kwaad gekregen. Niet enkel wrak zeilend spul, dat zich eigenlijk niet buiten
de Friese binnenwateren moest wagen, maar ook fikse tjalken en redelijk zeewaardige binnenboten zijn
er vergaan of vastgelopen. In '43 is de Stanfries IX er met man en muis vergaan. Enkhuizen, goed gelegen
op de kaap van Drechterland, rondom in het water, was veel meer dan Hoorn of Medemblik of welke waterstad
van Holland ook, geschikt bij een schipbreuk om hulp te bieden.
Enkhuizen bood ook hulp, alleen niet met een officiële reddingboot. Het ging hier tot aan '40
net als het vroeger is gegaan op Ameland en Terschelling, te Katwijk en Den Helder.
Bij stormweer en bij mist waren de vissers aan de haven. Zij hingen over de ringmuur of ijsbeerden bij
het havenhoofd. Ze praaiden elke schuit die binnenviel. Wanneer er zicht was tuurden ze naar de randen
van het Zand en als ze een schip ontdekten, dat uit de koers liep, dan werden ze onrustig als honden,
die wild geroken hebben. In noodweernachten weken ze niet van de buitenkant en als er boven zee een
vlam opschoot dan vlogen ze in de vletten. Een sjouw!
Niet één, maar drie of zes en als het een vette kluif scheen tien of twaalf vletten waren
in een ogenblik de haven uit, het kon niet schelen hoe hol de zee was of hoe dicht de sneeuwjacht. In
elke vlet zes kerels op de riemen, die roeiden dat hun botten kraakten en het bloed hun uit de nagels
kwam.
Die drift om bij het schip-in-nood te komen, sproot niet louter voort uit aandrang om het volk aan
boord te redden. Het was een race om buit. Elk wilde de eerste op het zinkend schip zijn om de sjouw
te halen. En als die eerste het schip verlaten vond, dan juichte hij. De schuit was prijs!
De scheepsongelukken op Zuiderzee en IJsselmeer zijn doorgaans minder tragisch dan die op de banken
voor de Noordzeekust. Een tjalk of klipper, vastgelopen op de ruggen van het Zand, is bij voorbaat
niet reddeloos verloren. Na menige stranding zit de schipper rustig in zijn roef, en is zijn enig
perikel dat hij niet zonder assistentie vlot kan komen.
Op zulke assistentie waren de vletterlieden wild. Zij drongen zich aan de gestrande schippers op.
Zij bleven, als een schipper hoopte dat hij met de vloed of bij verandering van wind op eigen kracht
wel vlot kon komen, als klitten aan hem hangen, soms dagen lang, en het is honderdmaal gebeurd dat
dat gelukte en de vletten zonder buit weer naar de haven gingen. Maar als het niet gelukte en vooral
wanneer er haast bij was, omdat de schuit gevaarlijk lag, dan werd het loven en bieden en vaak
hooggaande ruzie, omdat de vissers altijd meer en dikwijls véél meer vroegen dan de
schipper bieden wou. En als de schipper niet voldoen wou aan de eisen, dan lieten ze hem koudweg
in de steek, al was de schuit ook zinkend, en ze kwamen pas weer terug, wanneer de schipper, bang
voor zijn leven en zijn schip, opnieuw de sjouw2
hees. En dan had hij maar te geven wat zijn redders eisten.
Er is verbetering in gekomen, toen de wet verklaarde, dat een contract in nood gesloten, nietig was.
Nog beter werd het sedert als regel niet de schipper, maar de verzekeringmaatschappij het bergloon te
betalen kreeg. Toen kwamen voor de ruzies op zee de ruzies aan de wal in de plaats, na een berging,
tussen de vissers en de experts van een assurantiemaatschappij, en die heren mochten door de vissers
worden aangeblaft.
Weer anders werd het toen de roeivletten voor motorvletten plaats maakten. De sjouwhaalders van
professie zochten nu niet langer de sterkste kerels en de beste roeiers voor hun helpers uit, maar
snorden de sterkste motoren op en boeiden3 hun
vletten, zodat het scheepjes werden, veel sterker en sneller dan zij voor de visserij behoefden. De
races waren er niet minder spannend om.
In de schaduw van de Drommedaris staan de vissers dagelijks bijeen en ze vertellen elkaar van vroeger;
van deze en van die sjouw; van contracten, die geschreven zijn op suikerzakken met een verkoolde
lucifer, omdat er pen en inkt noch potlood was; van een dikke dof4,
die de Garnil eens gehad heeft; van een vette kluif, die de Kwartel is ontgaan; en van de linke manier,
waarop de Spekslokker er een assurantiekerel in heeft laten lopen. Als men ze hoort, die vletterlui,
dan ging het er altijd enkel om om wat te halen en gaven ze om het bezit of het leven van een schipper,
die in nood verkeerde niets. Als men ze hoort dan heeft de een er nog meer munt uit geslagen dan de
ander. Of het alles waar is? Behalve de Does, de Kat, de Doove, de Sleezer en het duo Pijn en Wals is
er ook een visser met de bijnaam van de Leugenkist. De lommerd geeft geen geld op alles wat er in de
schaduw van de Drommedaris wordt verteld. Maar deze kerels zijn beter dan ze zwetsen! Er is te Enkhuizen
een vissersfamilie, die de Mensenredders wordt genoemd. Haar leden hoorden tot de felste sjouwhaalders.
Die bijnaam - en ze is terecht gegeven! - laat zien dat de vletterlui toch nog wat anders deden dan
vette kluiven halen en ruzie maken met schippers van zinkende schuiten.
Het is voorbij. Sedert '44 ligt de reddingboot "Prins Bernhard" te Enkhuizen. Ze vaart uit op elke
roep om hulp. Ze biedt hulp zonder aanspraak op beloning. Haar bemanning bestaat uit... de
sjouwhaalders van voorheen.
K. Norel
1 Oppertje is een zeemansterm, verkleinwoord van opper, dat misschien een afkorting is
van opperwal, het tegengestelde van lagerwal. - Een oppertje bejagen is dus: bovenwindse
beschutting zoeken tegen zee en wind. (Gr. Ned. Wdb.)
2 Sjouw : een gedeeltelijk opgerolde of ingerolde vlag, gehesen als noodsein.
3 Boeien : het scheepsboord verhogen met opstaande planken.
4 Dof : buitenkansje.