Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1946 » No. 8 » pagina 230-231

De waardering van het dialect

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 1e jaargang, 1946, No. 8, pagina 230-231.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: A. J. Schneiders.

Is het terecht òf ten onrechte, dat de dialecten lager gewaardeerd worden dan de algemene taal, dan het algemeen-Nederlands? Gelijk bij zo vele kwesties kan met een radicaal ja, of nee deze vraag niet beantwoord worden; het hangt er van af uit welk gezichtspunt men het vraagstuk beschouwt, en met 't oog waarop men het antwoord geeft.

Historisch gezien is het dialect gelijkwaardig aan de algemene taal: het eerste net zo goed een taal - dat is: een systeem van klanken ter uitdrukking van wat in een gemeenschap leeft - als de tweede. Ja, het dialect heeft zelfs oudere rechten: de algemene talen zijn veel later en uit de dialecten ontstaan. Zo is de Nederlandse standaardtaal pas in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw gegroeid uit het dialect van de grote Hollandse steden: centra die door cultureel en commercieel overwicht ook een taal-overwicht verkregen op de andere dialecten van het zuiden, midden en oosten des lands. Maar vóór 1600, voor en tijdens de hele middeleeuwen, bestonden er slechts de dialecten, de meer-plaatselijke talen. Toename van verkeer heeft bewerkt, dat men zich in taal - evenals in mode en levensgewoonten - richten ging naar die groep van ons volk die men als „hoger” zag. Maar, we herhalen, het dialect is volstrekt niet minder taal dan de algemene-taal dat is. Ja, het is voor velen de natuur-lijke, de moeder-taal, en als zodanig het enige instrument waarin men z'n diepste gevoelen uitdrukking geven kan. En geen wonder, dat een dichter als Gezelle - heus toch wel een ontwikkeld en beschaafd man - er niet toe komen kon, gelijk z'n Vlaamse tijdgenoten (als Conscience) een standaardtaal te gebruiken als het Noordnederlands of het Frans, om dáárin z'n gevoelens te vertolken. En de geschiedenis heeft hem gelijk gegeven: zijn dichtwerk zou stellig reeds vergeten zijn, wanneer hij in een hem zielsvréémde, òneigen taal zijn verzen geschreven had. De moeder-taal (d.i. bijna altijd een dialect) is het ons door de natuur-zelf gegeven uitdrukkingsmiddel. Elke andere taal is ons niet zo vertrouwd, niet ècht, en de uitdrukking dáárin moet noodzakelijk slechts een benadering, een tennaastebij, blijven van wat we eigenlijk zeggen willen.

Zijn deze beide gezichtspunten: het historische, en het ziel-, menskundige alreeds niet genoeg om het spreken en schrijven in z'n dialect te rechtvaardigen? Bij deze twee kunnen we ook nog voegen het kunstargument. De schrijver van zogenaamde regionale of streekromans zou zeer verkeerd, hoogst onartistiek, handelen, wanneer hij z'n romanmensen een andere taal deed spreken dan die hun door opvoeding in het bepaalde milieu eigen is. De roman krijgt dan iets houterigs, en we gevoelen niet met levende mensen te doen te hebben. Dat is dan ook de reden dat b.v. Cremers novellen en romans onecht aandoen: die Betuwe-landslui spreken een eigenaardig meng-taaltje van dialect en z.g. beschaafd Nederlands. Het succes van romanwerk als dat van Mevrouw Visser-Roosendaal, Mevr. Schuttevaer-Velthuys, Anne de Vries, Anton Coolen en zovele andere dialectschrijvers, is zelfs voor een goed deel te danken aan de typering en de kleur, die het dialect aan hun romans geeft.

Er is, na deze drie aspecten hun deel gegeven te hebben, nog heel wat meer, uit àndere gezichtspunten over het dialect te zeggen.

A. J. Schneiders

(Wordt vervolgd)

 


© 2001-2024 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk