» Diversen
» De Speelwagen
» 1947
» No. 5
» pagina 129-132
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
2e jaargang,
1947,
No. 5,
pagina 129-132.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Wij hoorden deze vraag reeds meer dan eens van verschillende kanten. En dan niet in de zin van: naar welke hoeken
van ons Noorderkwartier brengt ons de volgende Speelwagenrit? Maar in deze diepere zin: welke zijn de ideële en
praktische doelen, die uiteindelijk worden nagejaagd?
Is het alleen maar een terugrit naar het verleden en is die ouderwetse wagen slechts van zolder gehaald om aan bejaarde
lieden 'n genoeglijk zitje te bieden en 'n gezellige gelegenheid tot 'n gezapig praatje over de goede, oude tijd? Neen,
reisgenoten, dat zeker niet, al laten wij graag eens 't woord aan een gemoedelijk verteller, zoals wij evenzeer met
innige belangstelling luisteren naar wat de meer bestudeerden onder ons hebben weten op te diepen uit een verder verleden.
Maar - en daar willen wij ditmaal eens met bijzondere nadruk op wijzen - we zouden onze roeping missen, indien we niet
een open oog toonden voor wat er in deze hoek van Nederland leeft in het heden. Daarover - voorzover het in onze kraam
te pas komt - willen wij evenzeer zeggen en laten zeggen wat ons op 't hart ligt en naar de keel welt.
We zullen dit echter niet doen, kúnnen dit niet doen, zonder rekening te houden met wat 't verleden ons leert en
met wat uit dit verleden ons is overgeleverd. Want onze cultuur kan niet gezond en ons gewest kan niet zichzelf blijven
wanneer er geen levend besef is ván en geen waardéring vóór al het waardevolle, ons nagelaten door
het voorgeslacht. Immers dat juist geeft ons karakter, dat is het meest eigene en het kostbaarste wat we bezitten.
We wezen hier al eens op „De Vrije Pers”, het weekblad van het „Noordererf”, dat streeft naar
hernieuwing van een gezond cultureel zelfbesef in de provincies Friesland, Groningen en Drente. En onlangs maakten we
kennis met het maandblad „Erica” (uitgave van A. Roelofs van Goor, Meppel), dat gewijd is aan de ontwikkeling
van het culturele leven in Groningen, Drente, Overijsel en Gelderland.
Het behoeft wel geen betoog, dat onze nationale, Nederlandse cultuur een utopie wordt als ze niet kan steunen op levende,
bloeiende gewestelijke culturen, die als zovele bronnen zijn, waaruit ons volk die krachten put, welke zijn typisch
karakter als geheel bepalen. Verdrogen die bronnen, dan vervlakt en verarmt onze cultuur en gaat onze eigenaard verloren.
Westelijk Nederland, dat vanouds georiënteerd is geweest op de zee en met z'n havens steeds als met zovele monden
uit alle windstreken vreemde invloeden heeft ingezogen, stond immer het meest bloot aan culturele vervlakking, zoals
het meest vooraanstond bij elke modernisering op allerlei gebied. Daarom is hier, meer nog dan elders, waakzaamheid
geboden. We hebben niet zoveel meer te verliezen! Nergens is de eigen, inheemse cultuur in al z'n uitingen zó
afgesleten als hier. Zie naar onze steden en naar ons platteland, hoezeer het karakteristieke, de schoonheid van
landschap en bouwkunst, verloren dreigt te gaan of reeds deerlijk is geschonden en welhaast verdwenen. Wat bleef er
nog over van de mooie, oude klederdrachten, van de vele zinrijke gebruiken? Hoe moeizaam handhaaft zich het steeds meer
uitgedunde leger van dialectsprekers en hoe verarmd is dat dialect zelf!
Wij willen niet vechten tegen molenwieken en een normale en gezonde ontwikkeling allerminst tegengaan, want de
geschiedenis leert ons evenzeer, dat er steeds verandering geweest is, zoals elke groei onherroepelijk verandering met
zich brengt. Maar wij willen, dat die groei dan ook gezond zal zijn, dat schadelijke invloeden worden geweerd, dat met
gevoel en verstand de ontwikkeling in goede banen geleid wordt, dat het eigen karakter gaaf wordt gehandhaafd en dat
onnodig niets verloren gaat van wat waard is behouden te blijven.
Dezer dagen trof ons in het sedert kort verschijnend tijdschrift „Natuur en Landschap”
(Orgaan van de Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming) een beschouwing over de
toepassing van moderne, vooral door Amerika gecreëerde machines op landbouwgebied, vastgeknoopt
aan een beschrijving van het z.g. hoevenlandschap in Oost-Twente, een van onze mooiste en nog
meest-ongeschonden streken. „Daar komen veel zeer onregelmatig-gevormde akkers voor, die zich
zeer moeilijk lenen voor machinale bewerking. Men wenscht rechthoekige perceelen, en dus bestond
het gevaar, dat men op alle hoevenlandschappen ruilverkaveling zou toepassen en daarbij de nieuwe
perceelgrenzen volgens rechte lijnen zou moeten trekken. Dit zou niet alleen de doodsteek beteekenen
voor het landschapsschoon, maar ook landbouwtechnisch oneconomisch zijn, omdat de perceelen dan niet
meer zouden overeenkomen met de natuurlijke verdeeling van relief en gebruikswaarde van den grond. Een
redding kan hier beteekenen de uitvinding van de „combine”, een Amerikaansche machine die
tegelijk maait en dorscht; deze is namelijk volstrekt niet gebonden aan den rechthoekigen perceelsvorm,
doch kan op elke kavel gebruikt worden en alle hoekjes en bochten rationeel bewerken. Toepassing van
deze machine in de oorlogsjaren in Engeland heeft bewezen, dat ook in het vochtige West-Europeesche
klimaat de combinatie van maaien en dorschen zeer goede resultaten oplevert. Hier zien we dus een
voorbeeld van rationalisatie van den landbouw, die kan strekken tot het behoud van het karakter en de
schoonheid van ons hoevenlandschap inplaats van tot vernietiging daarvan. Alleen door deze en dergelijke
middelen kunnen wij op den duur de schoonheid van ons land behouden; niet door de rationalisatie van
het bedrijf te willen tegengaan (als een struisvogel die de kop in het zand steekt), doch door wegen te
zoeken om haar op de juiste wij?e te doen aanwenden.”
Wij geven dit actuele voorbeeld om aan te tonen, dat het vaak mogelijk zal zijn om voor allerlei
vraagstukken, waarmede we in onze tijd te kampen hebben, oplossingen te vinden, die geen afbreuk doen
aan het mooie om ons heen en toch de verbeteringen niet tegenhouden, welke deze tijd met goed recht
eist.
Zo moet het ook mogelijk zijn een boerderij te moderniseren zonder er een misbaksel van te maken, een
raadhuis, een kerk en woningen, ja zelfs een fabriek en een brug te bouwen, wegen aan te leggen,
beplantingen aan te brengen, zonder dat deze vloeken met hun omgeving en zó, dat er rekening
wordt gehouden met het streekeigene, met het door een lange historische ontwikkeling gevormde eigenaardig
karakter van dorp en streek. En de bevolking tenslotte - en daartoe behoort gij, reisgenoten! - moet
zich meer en beter bewust worden van het feit, dat zij cultuurdraagster is. Zij moet waken tegen de
„warenhuiscultuur der steden” (het woord is van Mr J. Linthorst Homan, hoofdredacteur van
„De Vrije Pers”) en te midden van deze moderne wereld zichzelf blijven, zowel in haar gewone,
dagelijkse doen als in haar spel en ontspanning. Gelukkig zijn er hier en daar tekenen - wij denken
aan de „gemeenschappen”, die zich in sommige steden en dorpen hebben gevormd - dat men de
strijd heeft aangebonden tegen alle vervlakking en leegheid en ijvert voor herleving van een gezond
gewestelijk cultuurbesef. Vraagt men ons dus: „Waarheen, Speelwagen, waarheen?” dan antwoordt
onze zweep, die vanaf het kret met een zwierige zwaai voorwaarts wijst en omhoog!