» Diversen
» De Speelwagen
» 1947
» No. 7
» pagina 203-205
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
2e jaargang,
1947,
No. 7,
pagina 203-205.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: K. de Heer.
Wanneer omstreeks 1880 de hooitijd in 't zicht kwam konden wij er op onze boerderij in de Beemster
rekening mede houden spoedig Heinrich, Fritz en Harm, de Duitse maaiers, de poepen, het erf op te zien
komen. In tegenstelling met vele andere boeren die Dinsdags in Purmerend deze mensen aannamen, hadden
wij ieder jaar dezelfden. Zij werden door mijn ouders menslievend behandeld en kwamen daarom ieder
jaar graag terug.
Onze „poepen” waren goedhartige, kalme, ijverige en daarbij volkomen betrouwbare mensen.
Vooral met de blonde reus Harm geraakte ik al spoedig dik bevriend.
Verbazend wat die mensen aan arbeid verrichtten, ik heb mijn vader daar dikwijls met bewondering over
horen spreken.
's Morgens om vier uur zag men hen reeds in het land en trokken zij, Heinrich de voormaaier voorop,
in een gelijk tempo de zeis door het dikke gras, slechts onderbroken door de schafttijden om acht en
twaalf uur, waarbij zij een enorm aantal sneden „poepestoet”, dat was een lang soort
wittebrood, in die dagen uitsluitend voor de hooiers en maaiers gebakken, dik met boter besmeerd naar
binnen werkten. Wanneer deze mensen dan 's avonds bezweet en moede huiswaarts keerden, wachtte
hun nog een ander werk, n.l. het weder op scherp brengen hunner zeisen.
Daartoe staken zij een ijzeren pen in de grond en sloegen zittend, met een hamer, daarop de zeis
vlijmscherp, - „haren” werd dat genoemd.
Als op zo'n zoele zomeravond de nevelen die uit de sloten onder het gekwaak der kikkers opstegen, zich
over het land verspreidden en de rustige stilte slechts werd verbroken door een enkele roep van loeiend
vee en het gekweel van de duikelende kievit, dan sloot zich dat getik van die harende maaiers van verre
en dichtbij, volkomen bij die klanken aan. Het deed denken aan het getik-tak van onze oude staartklok,
een symbool van de voortschrijdende tijd, die deze stille, vredige rust als einddoel stelt van een
arbeidzaam en welbesteed leven. Die zomeravonden in het polderland, die zelfs de stugste boer niet
onberoerd lieten, zij blijven hen die daar zijn: geboren en hun jeugd hebben doorgebracht, verbonden
als zij zijn met de gedachte aan het ouderlijk huis, altijd in herinnering. Zondagsavonds kregen onze
maaiers veelal bezoek van landgenoten der omliggende boerderijen, dan zongen zij hun weemoedige
Heimatsliederen of wel die betrekking hadden op de Frans-Duitse oorlog van 1870, waarvan ik mij nog
de eerste woorden van een vers herinner: „die Reise nach Frankreich, die fällt mir so
schwer”.
Toen wij die melodieën kenden, de woorden fantaseerden we er maar bij, vermengden onze schelle
kinderstemmen zich al spoedig met die der dikwijls zeer goed zingende Duitsers.
Op een avond zat ik naast Harm, waarmede ik bijzondere vriendschap had gesloten, op een bank in de
dars, waarbij hij mij in gebroken, doch goed verstaanbaar Hollands iets over zijn Heimat vertelde en
ook over zijn diensttijd. Harm had bij de veldartillerie gediend.
Toen zijn kameraden daar iets naders over wilden weten, ging Harm er graag op in, waarbij hij steeds
meer in vuur geraakte en zijn Hollands al spoedig geheel vergat.
Hij greep een poepestoet en legde die met een blokje hout er onder op de voor ons staande tafel,
zodat hij de stoet op en neer kon bewegen, ik begreep dat hij een kanon in gereedheid bracht. Steeds
vuriger werden zijn explicaties, terwijl hij onder snauwende commando's met nijdige bewegingen de
stoet van links naar rechts rukte. Harm was niet meer in de dars, niet meer in Holland, maar ergens
op een exercitieveld in Pruisen. Hij sprong als een kakkerlak rondom de tafel en de reus vloekte
geweldig.
Ik zag dat alles met verwondering aan; was dat de goedmoedige kalme Harm, mijn kameraad? Voor deze
militairistische jongen voelde ik onbewust zekere vrees.
Plotseling stond Harm stram in de houding. Wederom een commando, snel deed hij enkele passen achterwaarts
en kwam terug, een denkbeeldig projectiel sjouwende, dat met vastgestelde handgrepen in het affuit
werd gebracht. Dan lag hij nagenoeg met zijn neus op de stoet, liet haar op en neer gaan en richtte op
een ver verwijderd doel. Nogmaals een stramme houding, nog een commando... boem! het schot ging af
en Harm kwam weder tot zichzelve, lachte enigszins verlegen naar mijn vader die op het ongewone gerucht
was afgekomen en kwam weder bij mij op het bankje zitten. 's Avonds hebben wij om deze vertoning
hartelijk gelachen, doch in later jaren heb ik dat anders leren bezien.
Ik zag in Harm de destijds gemoedelijke, eenvoudige Duitse burgerbevolking (men denke slechts aan de
spreekwoordelijke „gemütliche” Saksers), en hoe het militairisme, dat eerst slechts
de hogere standen beroerde, reeds bezig was de beste eigenschappen der mindere klasse te vergiftigen.
Arme Harm! jij met je goedhartig en betrouwbaar karakter, jij had mede van het Duitse volk een volk
kunnen maken, dat door ieder geacht en geëerd werd, doch het militairisme maakte het tot een
gehaat en veracht volk.
Jij vlijtige Harm met je enorme arbeidskracht, jij had Duitsland tot een der rijkste en welvarendste
landen der wereld kunnen maken, doch het militairisme bracht het land eerst tot een bankroet en later
tot de gehele vernietiging. Die grote werkkracht deed toch Duitsland tot bloei komen. In die tijd
verschenen voor 't eerst zijn goedkope fabrieksartikelen op de markt, die in 't begin nog wel van
minderwaardige kwaliteit waren, doch spoedig verbeterden en weldra de Engelse nagenoeg geheel
verdrongen.
Doch daardoor stegen ook de arbeidslonen tot boven die van ons land, waardoor het voor onze maaiers
geen zin meer had naar Holland te komen. Een stukje historie werd hiermede afgesloten uit het leven
van onze boerenstand.
K. de Heer