» Diversen
» De Speelwagen
» 1947
» No. 11
» pagina 332-337
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
2e jaargang,
1947,
No. 11,
pagina 332-337.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Jan Mens.
VI
In Lutjebroek staat een leeg ooievaarsnest op het dak van een boerderij. Dat is een mistroostig
gezicht. Maar als de school uitgaat, blijkt dat lege nest geen bezwaar te zijn: kinderen, kinderen:
wat een kinderen! Me dunkt, dat de Burgerlijke Stand daar geen reden tot klagen heeft. En allemaal
gezond en blozend als gave appelen, want De Streek is een welvarende streek.
We beginnen bij het begin, in Bovenkarspel. „Bovenkriebel” zei een lachende knaap, die
een vuistdikke boterham attaqueerde met zóveel smaak, dat ik van de weeromstuit honger begon
te krijgen. Links en rechts staan de huizen in 't gelid, het is niet zó mooi, lintbebouwing
heeft zijn nadelen en betekent een offer aan de wijde blik. Maar wat wel mooi is, dat zijn de uiterlijke
tekenen van het Geloof. Huis naast huis wenken in de bovenlichten de symbolische letters I.H.S. In hoc
signo — in dit teken zult gij overwinnen! Heeft Brugge zijn Mariabeeldjes op de hoeken der straten,
de Streek heeft zijn bovenlichten. En beide zijn ze ontsproten aan de Liefde.
Zo snorren onze nieuwe fietsbanden over het gladde plaveisel; Grootebroek, Lutjebroek, Hoogkarspel,
één rechte weg met welvarende huizen en dito mensen. Er bloeien bloemen in de voortuintjes:
goudsbloemen, Oostindische kers en rozen, veel rode rozen. Bertus Aafjes moest eens, in vervolg op
zijn voetreis naar Rome, een reis door De Streek maken. Er bloeien rozen genoeg, om aan tien gedichtenbundels
de nodige geur te geven...
Maar we zijn er dit keer op uit om ontdekkingen te doen, en niet om het eigen tekort te meten aan de
welvaart van De Streek. We vragen hier en vragen daar, maar het is hier niet: trap op de grond en er
springt een legende uit. De Streek is tamelijk nuchter. Want als we aan een groenteman vragen of hij
fruit heeft, zegt-ie doodleuk: „Nee, alleen maar kersen”. Of dat niet het heerlijkste fruit
is, wat er op de wereld bestaat!
Toch, ja, we ruiken een spoor. Onder het genot van weldoende spiegeleieren in „Bantam”,
komt het in onze neuzen sluipen. In Binnenwijzend, daar moeten de overblijfselen van een Romeinse
rechtplaats te vinden zijn, bekend onder de naam De Zeven Groene Bomen. En in het naburige Westwoud,
aha, daar vind je het Heidense kerkhof... Ik voel voor het Recht; en speciaal voor het Romeinse Recht,
vooral als het wordt toegepast op mijn mede-mensen. Er doemde iets op voor mijn geestesoog: de Claudius
Civilis van Rembrandt, dat wondere doek, waarop de geweldige aanvoerder der Batavieren de opstand
predikt tegen de Romeinen. Misschien dat er te Binnenwijzend nog iets van deze sfeer was blijven hangen,
de sfeer van het nachtelijke Schakerbos... Ik had mijn vriendelijke zegsvrouw bloemen willen schenken,
gardenia's en venusschoentjes, maar waar htal je die in De Streek zo gauw vandaan? We wreven het eigeel
van onze lippen en peddelden, boordevol spanning, in één ruk naar Binnenwijzend. Maarten
zweette uit alle poriën, wijl de thermometer 80 graden Fahrenheit aanwees.
De Zeven Groene Bomen bestaat. Het is een herberg, er staan zeven groene bomen gekonterfeit op het
bovenlicht boven de deur. Wat betekenen die zeven bomen? Zeven gehangenen, gevallen onder de zware
druk van het Romeinse Recht? Of zijn het de welgeteld zeven liefdeshistories van een Romein met een
té warm hart, wijl de liefde is als een immer-groene boom? Er moet iets achter steken: het
cijfer 7 is in ieder geval een heilig getal. We bemerkten algauw, dat deze herberg niet de
herberg meer is, waar C. Sluys Cz. in 1725 de gasten doet zitten rond de grote tafel, en „waar
de geneverkruik goed moest maken wat de koude bedierf”. De waard schenkt ons een kerkkoel glaske
bier, en ik informeer zo langs mijn neus weg naar het geheim van de Z.G.B.
Ja, De Zeven Groene Bomen, dat is hier. Kijk maar naar buiten. De waard heeft gelijk: er staan zeven
iepen, zo groen als de zomer een iep groen kan verven. Zeven bomen, misschien honderd jaar oud, in de
top. Een eerbiedwaardige ouderdom, jawel. Maar niet oud genoeg om te dienen voor het geheimzinnige en
onheilspellende decor van een Romeins gericht. Teleurstelling? Geenszins. Want een paar stappen verder
woont juffrouw Tromp, die is 82 jaar, misschien dat zij... We wekken haar wreed uit haar middagdut.
Even later zitten we in het gezellige kamertje en ik herhaal mijn bede. Of hier een Romeinse rechtplaats
is geweest? „Dat weet ik niet,” zegt juffrouw Tromp, „ik ben nog te jong om dat te
weten.”
Zo, vriendelijke lezer, blijft deze legende verborgen achter het zwarte fluweel van de tijd. Misschien
dat er iemand is die er meer van weet: de kolommen van „De Speelwagen” staan ter beschikking!
Fluitend peddelen we weg, omdat we tóch een ontdekking hebben gedaan: een echt vriendelijk mens!
Al moet ik erkennen, dat er veel vriendelijke mensen wonen in het gastvrije Drechterland...
VII
Maar we doen tóch nog een ontdekking. In Ooster Blokker valt mijn speurdersoog op het fijne
trapgeveltje van een boerderij, dat gedeeltelijk tussen de steigers staat. Afstappen. Kijken. En boffen!
Want we ontdekken hier een der mooiste boerderijen die Drechterland rijk is, „De Barmhartige
Samaritaan” reikt ons soulaas voor de ondergane teleurstelling. En of het zo wezen moet, lopen
we architect Canneman van Rijksmonumentenzorg tegen het slanke lijf, en arch. Polman van „Oud
Hoorn”. En daar is warempel de zwierige heer Kerkmeijer, compleet met lintje en wandelstok, en
altijd in de contramine — het servies is bijeen. „De Barmhartige Samaritaan” wordt
geheel in de oude toestand teruggebracht,” vertelt arch. Canneman, „de toestand van 1659”.
„En de kosten?”
„Die bedragen vijftien mille. Het rijk, de provincie, de gemeente Blokker en de eigenaar, de
heer Koeman, dragen ieder hun steentje bij. Op die wijze is het mogelijk, dat deze echt Westfriese
stolphoeve behouden kan blijven.”
Een heerlijk streven; een bewijs wat samenwerking vermag. We bekijken het interieur van de boerderij;
er is nog veel goed wagenschot in het voorhuis, een haard met rookvang en een balkenzoldering. Het
voorhuis, waar de deur slechts open gaat bij trouwen en begraven, wordt geheel in de sfeer van de 17e
eeuw gemeubeld — het zal er niet slecht wonen zijn in die oude Barmhartige Samaritaan...
Een boerderij met een bijbelse naam. Men ziet de voorstelling gebeiteld in eerlijk eikenhout boven de
deur, primitief en aandoenlijk. Maarten tekent, ik peins over de ontroerende gelijkenis uit het
Lucas-Evangelie, een oud, prachtig verhaal. Een mens ligt op de weg, gewond; een Priester gaat voorbij,
en desgelijks ook een Leviet. Maar een zeker Samaritaan kwam, en hem ziende werd hij met innerlijke
ontferming bewogen... En hij tot hem gaande verbond zijne wonden, en hem heffende op zijn eigen beest,
voerde hij hem in de herberg en verzorgde hem.
Dát kunt u zien in de gemeente Ooster Blokker, rechts van de weg, tegenover een tuin vol bloeiende
violieren. Zij die voorbijgaan, wordt het in alle ootmoed aanbevolen...
Evenwel, een mens kan niet immer aan het moraliseren én aan het tekenen blijven. We snoepten
een pondje kersen en reden met blauwe lippen naar Westwoud, op zoek naar het Heidense kerkhof. Het
kerkhof ís er, het is prachtig, maar van de kerk valt niets meer te bespeuren. En dat is te
betreuren. En wij treuren niet alleen, wijlen D. Pijper uit Hoorn maakte er een klaagzang van, welks
acht strofen wij niet overschrijven, doch waar er een van luidt:
Maar nu is er van d' oude Kerk,
Geen steentje meer te vinden:
Vernield, verwoest, verspreid, verstrooid
Naar alle streek der winden.
Het kerkbestuur van 't dorp Westwoud
Dat liet de tempel slopen,
En ging dat mooie stuk antiek,
Voor 'n hand met geld verkopen.
Inderdaad, het is jammer. Want nu weten we niet, hoe dat oude Heidense kerkje zich den volke vertoonde. Ja, er moet nog ergens een tekening zijn, op een bord of plank, met het onderschrift:
DEES INCARNATIE SULDlJ WEL ONTHOUDEN
IN 'T JAAR DAT DIE HEIDENEN DEES KERK BOUWDEN
ANNO 333
Maar waar is die te vinden? D. Pijper is dood, en Dirk Buurman te Westwoud, die de tekening in zijn
bezit heeft gehad, ook. Toch zou het aardig zijn, indien hij nog eens opdook. En de primeur gunde aan
aan onze trouwe Speelwagen!
Want dat Heidense kerkje, daar zijn we niet zo gauw mee gereed. Er zweeft een legende omheen, even
aantrekkelijk als de geur der jasmijn, die u tegenwaait indien ge het smalle paadje gaat, dat achterom
het kerkhof slingert. Een heerlijk achterommetje, dat de gemeente gaat sluiten. Och, zouden de gestorvenen
zich ergeren, indien er soms een kusje gewisseld wordt? Er is op deze plek voldoende romantiek te garen,
waarbij een luchtig kusje in het niet verzinkt!
Dat Heidense kerkje was maar niet zo'n gewoon kerkje, als er dertien gaan in het dozijn. Er was een
jaartal in zijn muur gegrift, 333 stond er te lezen, en lange jaren heeft men gemeend, dat het gebouwd
was door de heidenen... Bouwden heidenen kerken? De legende wil, dat een zekere Diederick van Medemblik
het kerkje heeft doen bouwen — maar ook hier blijkt de legende legende te zijn. C. Sluys Gz.
doet er in zijn „Vrije Westfriezen” een boekje van open. En het is een bont boekje, een
kleurig verhaal, waarin de oorsprong van de heidense aanduiding grond onder de voeten krijgt, historische
en legendarische grond. Het is het verhaal van een „heiden”, Yula Macossa, de Magyaar.
Macossa was, zoals gezegd, een heiden. Een zwerver, een Zigeuner, die zwierf door Europa met een troep
vrijbuiters en leefde van wat God en goede mensen beliefden te geven. Er waren ook vrouwen bij, en
kinderen, mooie vrouwen en schatten van donkerogige kinderen. Op een steenkoude winteravond kwamen ze
in de buurt van Westwoud, moe, hongerig, uitgeput, verlangend naar voedsel en onderdak. Ethusca, Yula's
dochter, die samenleefde met Alex Checky, had het te kwaad: elk ogenblik toch kon ze een klein Magyaartje
verwachten... Als voor haar geen hooischuur werd gevonden, vreesden Yula en Alex voor haar leven.
En hier begint de roman. Een verhaal van gierigheid en liefde. Dirck Fokkesz, een schatrijke boer, joeg
de vreemdelingen van zijn erf. „Pak je weg, geboeft! En waag het niet dichter bij mijn huis te
komen, want dan schiet ik je allemaal dood.”
De heiden keerde zich om, en liep de kamer uit.
Trijn zag nog juist de vorm van zijn knersende tanden door de bleke wangen heen.” Aldus C. Sluys
Gz.
Nu naderen we het goede hart. Want deze Trijn Tennis had de moed, de „heidens” toegang te
verlenen tot de kerk. Onderdehand krijgt Dirck Fokkesz bezoek van Satan, die hem met een nare grafstem
toeroept: „Dirck Fokkesz, wees welkom in mijn rijk. Of dacht je, dat je in de hemel zou komen,
omdat je president-diaken bent? Ha, ha, ha!” — op dat zelfde moment ligt Ethusca veilig
in de kerk met een kleine heiden aan haar blanke borst!
Zo wordt de deugd beloond. En zó kreeg het kerkje de naam Heidense kerkje. Want al stond er
het jaartal 333 in de muur gegrift: de historici hebben uitgeplozen, dat de 1 er voor verzwegen werd,
en dat het kerkje ouder wilde wezen dan het in werkelijkheid was.
En tevens kan men er uit leren, dat uit het zwijgen der doden de neste historie gepuurd kan worden!