» Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 1 » pagina 1-4
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 1,
pagina 1-4.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Wij rijden een nieuw jaar in, waarde reisgenoten, boven welks toegangspoort in gulden letters het ronde getal
1950 prijkt. Op 1 Januari stonden we precies halverwege de 20ste eeuw.
Elk jaar is een mijlpaal langs de weg der geschiedenis. Bij de meesten staan we niet lang stil, maar spoeden ons
haastig verder. Deze mijlpaal is echter groter en opvallender en hierbij zal men zeker stilstaan. Er zullen vele
beschouwingen worden gehouden over de afgelopen halve eeuwen balansen worden opgemaakt, al of niet met een nadelig
saldo. Er zullen verwachtingen voor de toekomst worden uitgesproken en men zal zich afvragen wat de komende halve
eeuw ons brengen zal.
Dit is begrijpelijk en goed, zoals het voor ieder mens persoonlijk nuttig en heilzaam is om zich van tijd tot tijd
eens te bezinnen op zijn eigen leven en een gedegen gewetensonderzoek te plegen, om uiteindelijk zich af te vragen:
ben ik wel op de goede weg?
Vooral de ouderen onder ons, die nog een glimp van de 19de eeuw zagen, zullen wel eens onwillekeurig vergelijkingen
maken tussen toen en nu.
Het zou verkeerd zijn om door de gekleurde bril der herinnering die wereld van toen ons voor te stellen als een eiland
van louter geluk, waarvan we zijn losgeslagen en steeds verder afdrijven op de woelige golven van deze onrustige en
onzekere eeuw, schipbreukelingen gelijk... Maar verlaten we deze beeldspraak voor ze geheel mank gaat. Wellicht ook
klinkt ze te romantisch in deze moderne wereld en voor de moderne mens, die zegt nuchter te willen zijn en zakelijk.
Ja, over romantisch gesproken... er is toch veel veranderd. Wat honderd jaar geleden ver en onbereikbaar leek is nu
dichtbij. De aarde lijkt kleiner geworden, ze heeft geen onbekende gebieden meer, de witte plekken zijn van de
wereldkaart verdwenen. De lucht is "veroverd", de afstanden "overwonnen". De verste sterren zelfs zijn nabijgehaald
en aan het firmament staan geen geheimen meer geschreven. De elementen zijn ontleed en tot in hun kleinste kernen
blootgelegd; het leven zelf werd doorvorst tot in zijn fijnste en diepste vezelen. Het menselijk vernuft, toegerust
met de meest geraffineerde instrumenten, stond niet meer stil, vol eerbied en ontzag, voor de "wonderen der natuur",
maar greep ze onverbiddelijk aan om ze te ontdoen van hun ondoorgrondelijkheid. De menselijke geest ging elk mysterie
te lijf, wilde alles verklaren, alles beheersen, om uiteindelijk te kunnen juichen: er is geen wonder en er is geen
mysterie meer, de materie werd overmeesterd, natuur en leven zijn uiteengerafeld en liggen als formules in onze hand!
Tegen deze ijdele verheerlijkers van rede en materie verheffen zich steeds sterker andere stemmen, die pleiten voor
de rechten van de ziel en de persoonlijkheid. Op alle gebieden des levens werken deze geestelijke stromingen door en
vervullen de atmosfeer met een geladen spanning.
Nog zo pas lazen we in een boek, dat niet alleen een inzicht, maar ook een uitzicht wil geven in deze verwarde wereld:
"Alles wijst erop, dat de grootste kentering van alle tijden zich thans voordoet. Wij beleven een gewichtig uur. De
verwarring heeft reeds vele levens ondermijnd; over andere hangt een grote benauwdheid. De mensen hebben van het oude
genoeg; maar het nieuwe is er nog niet. Deze tussentijd is een zo wondere, mysterieuze tijd. Wat moet er van het oude
bewaard blijven? Wat was er goed in en wat slecht?"
Allerlei denkers en schrijvers van deze tijd verkondigen ons telkens met klem, dat we leven in een eeuw van grote
omwentelingen, van beslissende wendingen, van radicale en revolutionnaire vernieuwingen. En daar ergens in een klein
hoekje van die toch altijd nog grote wereld, waar zulke geweldige dingen zich voltrekken, daar rijdt in dit beslissend
uur nog kalm en gemoedelijk zo'n ouderwets vehikel als onze Speelwagen. De voerlui, die hun ogen en oren niet in hun
zak hebben, zien ook het lichten aan de donkere horizon en horen het gerommel dof aanrollen uit de vage verte. En zij
vragen zich af: zijn we niet een uit-de-tijdse verschijning en zullen we maar niet spoorslags rijden naar het
dichtstbijzijnde museum van oudheden, waaruit we ontvlucht schijnen? Of hebben we toch nog een taak in deze "kentering
der tijden"?
Ja, trouwe reisgenoten, wij hebben nog een taak en deze is, juist nu, gewichtiger dan ooit. In het hierboven bedoelde
boek citeert de schrijver onze grote cultuurhistoricus J. Huizinga, die eens schreef: "In een maatschappij met algemeen
volksonderwijs, algemeene en onmiddellijke publiciteit van het dagelijks gebeuren en ver doorgevoerde arbeidsverdeeling,
geraakt de gemiddelde mensch minder en minder aangewezen op eigen denken en op eigen uitdrukking." Als we kijken naar
de stadjes en dorpen in onze omgeving, dan leefden de mensen daar niet zo heel héél lang geleden nog tamelijk
geïsoleerd. Men hoorde slechts achteraf en vanuit de verte van wat er in de "grote wereld" gebeurde. De kennis op
allerlei gebied was beperkt. Modern comfort ontbrak. Maar het leven als geheel, hoe eenvoudig ook, was gaaf en in
harmonie met de omgeving. De mens leefde, dacht en drukte zich uit op eigen wijze. Maar nu: "Er wordt in zijn plaats
gedacht. De denkfunctie wordt gedragen door staat, pers, radio, reclame. Alles wordt hem aangepraat."
Dit is geen algemeenheid, die alleen geldt voor de massa in de grote steden. Ook buiten de steden, op het platteland
drong de geest van vervlakking en ont-eigening door. Het leven mist de diepgang van vroeger, omdat het gezonde verstand,
en het eigen vernuft worden vervangen door opinies, welke via radio en pers kant en klaar worden thuisbezorgd, terwijl
het natuurlijk gevoel wordt verdrongen door een surrogaat, dat door diezelfde moderne apparaten, plus de film, aan de
lopende band geleverd wordt.
Een ander groot modern denker en schrijver, G. K. Chesterton, schreef ergens, dat "de mens van onze tijd zijn adres
verloren heeft." Welnu wij met onze oude Speelwagen willen de mensen helpen hun "adres" weer te vinden; wij willen ze
dáár brengen, waar ze thuis horen en hun vertellen wie en wat ze eigenlijk zijn. Wij willen ze al die oorspronkelijke,
door eeuwen beproefde waarden helpen hervinden, die aan het leven karakter geven, die het opheffen uit de vervlakking
en het weer gaaf en goed maken.
Neen, we rijden dus niet naar een museum, maar nu we toch eenmaal door de poort anno 1950 gereden zijn, gaan we in
fikse draf de tweede eeuwhelft tegemoet.