Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1952 » No. 2 » pagina 60-61

Nog eens: Enkhuizen voor 60 jaar

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 7e jaargang, 1952, No. 2, pagina 60-61.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: J. Silver.

Reeds eerder vertelde ik in de „Speelwagen” over bovengenoemd onderwerp en kom daar nog eens op terug, omdat m.i. verschillende toestanden in die dagen wel waard zijn nog eens gememoreerd te worden.
Eerstens nog eens over de brandweer van toendertijd. Ere, wie ere toekomt. Wel duurde het lang eer die in actie was en was het brandende perceel meestal verloren, toch werden de belendingen bijna altijd gespaard en leidde brand nooit tot een grote catastrophe. Wat ten slotte ook de bedoeling was.

Dan was er de politie. Die was ook heel anders dan thans. Er waren maar 3 agenten plus een hoofdagent. Jarenlang was dat laatste de heer Twisk, ook al gesierd met een grote volle baard. Het bezit van een baard boezemde ontzag in.
Deze 3 agenten konden natuurlijk niet dag en nacht dienst doen en daarom was er ook nog de zogenaamde nachtpolitie, ook 3 man sterk.
Deze deden alleen 's nachts dienst en 's avonds om 10 uur zag men ze naar „de nacht”, zoals dat genoemd werd, heengaan.
Die „nacht” was bij de lombard. Er stond een kachel en er was een brits. Overdag waren die agenten gewone burgers, die gewoon hun werk hadden, doch 's avonds droegen ze een politieuniform. Hun dienst liep tot 's morgens 6 uur, dan kwam de vaste ploeg weer in actie. Twee man waren geregeld op straat, een bleef er in de wacht en haalde daar de slaap in die hij te kort kwam.
't Ging allemaal heel gemoedelijk. Moest men vroeg opstaan, dan ging men naar de wacht of overdag naar het huis van een van die agenten. „Willen jullie me om 3 uur even porren?” „' t Komt voor mekaar.” En men kon er ook op rekenen. Later kwamen ze dan aan de deur en haalden het „Kloppersgeld”, 10 cts, op. Voor abonnees was het tarief goedkoper, na onderling overleg.
Om twaalf uur moesten de café's sluiten. Dan kwam zo'n „nachtdiender” zoals men ze noemde: „Sluiten Heren.” Maar als er nog gebiljart of gekaart werd of men zat nog gezellig, dan was het vaak: „Kom even hier en neem er maar een!”
Nu, schoon niet allen dat deden, er waren toch wel agenten, die zich niet lang lieten noden. Controle was er zo goed als niet, dus kwaad konden ze zo gauw niet.
Van één borrel kwamen er soms meer en eens, toen we van een huiselijk feestje laat huiswaarts keerden, hoorden we druk gezang en gelach, dat luide weerklonk in de nachtstilte.
Naderbij gekomen bleek het een ordebewaarder te zijn, die, gearmd met enige fuifnummers, het hoogste lied meezong.
Later geneerde hij zich zeker toch, want 's morgens kwam hij bij ons aan huis en vroeg: „Je zegge niks over vannacht, hoor!” Wat we beloofden en ook niet deden.

Dan was er het z.g.n. „Rad”. Dat was een overhaal en stond op de scheiding van binnenwater en Zuiderzeepeil.
Er gingen nog al eens schuiten met groenten over, die hun lading in een schip moesten lossen dat in 't buitenwater, veelal Oosterhaven, lag. Die overhaal stond op wat nu het Sijbrandsplein heet; de plantsoenvijver liep door tot aan het binnenwater. Er was een brug, de lange brug geheten, die aansloot op de Noorderweg.
Die Noorderweg werd toen altijd „Pleizierweg” genoemd. Dit klonk zeer eigenaardig, want de weg leidde naar de begraafplaats. De schuitjes, die over moesten, moesten van uit de polder een heel eind omhoog worden gehaald. De helling was zeker 10 m lang en een vette kleilaag zorgde voor gemakkelijk glijden. Er was een kleikuil met van die vette blauwe klei naast; de Gemeente zorgde steeds voor een nieuwe voorraad, want telkens moest die helling opnieuw met klei en water worden glad gemaakt. In het Rad stonden 2 man te draaien. Een groot en een klein kamrad waren er in. Een strop om de schuit en dan maar draaien. 't Ging heel langzaam. Tenslotte dook het vooreind van zo'n schuit vanzelf naar beneden en gleed hij in 't buitenwater.
De tuinder moest zelf meedraaien. Er was iemand in de buurt, die radbaas was en ook meedraaide. Jarenlang was die „radbaas” een oud boerenvrouwtje, die met haar hulletje op, de punt van haar tong tussen de tanden, ('t was zwaar werk) en blote armen, met alle macht stond te draaien. 't Was een weduwe, 't ging om den brode.
Dat Rad was de wanhoop van onze moeders. Als die schuiten terug kwamen en die lange helling af het binnenwater ingleden mochten wij schooljongens er vaak in om de schuit weer naar de kant te bomen.
Als we na zo'n middag thuis kwamen zaten kousen, schoenen en kleren onder die vette klei, die overal aan vast plakte. Sinds lang is die overhaal. als overbodig, verdwenen.

Alles is gemoderniseerd, politie, brandweer zijn nu up to date. De gemoedelijkheid is echter ook voor een deel verdwenen.

J. Silver

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk