Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1952 » No. 10 » pagina 312-313

Allemanswerk

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 7e jaargang, 1952, No. 10, pagina 312-313.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.

Ooievaarsnesten

Naar aanleiding van de vraag van de heer J. Geusbroek (op blz. 252) het volgende:
Volgens: „De stand van de Ooievaars in Nederland in 1939”, door mr Fr. Haverschmidt (Ardea, jrg. 29 (1940), afl. 1) was er in 1934 en 1939 maar één nest in deze streek, n.l. in de Weere (gem. Abbekerk) bij J. Wagemaker Cz., no 76.
Toen wij jong waren (ca 1910) was er in Winkel bij het Weeshuis en in Lutjewinkel (in het land van J. Nobel) één ooievaarsnest, zonder vogels.
In Ilpendam was in 1930 een ooievaar waargenomen en in 19J2 in de Beemster.
In 1935 (11 Mei) was een paar neergestreken bij de Middenbuurt in de Beemster. Ze hebben genesteld, maar ze kregen geen jongen.
In 1936 hebben ze het nest in orde gemaakt, maar niet gebroed. Bergen heeft geprobeerd zijn ooievaars terug te krijgen (1936).
In de Schouwschuit (jrg. 1, 1936, pag. 75) worden vermeld de ooievaarsnesten in de Beemster in vroegere jaren (jammer: zonder jaartal):
1. Bij de boerderij „Leeghwater” aan de Middenweg.
2. Bij de boerderij „Pelkorn” aan de Nekkerweg.
3. Bij de boerderij „Kent u zelve”, bij Velzeboer (ca 1900).
4. Bij de R. K. Kerk op het huis, nu bewoond door de Mevr. Wed. Boots.
5 Bij „Vredelust” (ca 1800).
6. „Boschrijk”, boerderij aan de Jisperweg tussen Hobrederweg en Oosthuizerweg.
7. Bij de boerderij „de Mol” bij de Middenbuurt.
8. Aan de Middenweg no 2, vlak bij Avenhorn.
9. Bij de boerderij „Rustenhove” aan de Volgerweg.

W. Porte

De oude auteurs en het Westfries dialect

De oude schrijvers geven ons een vrij groot aantal woorden, die we gelijk of nagenoeg gelijk in het Westfries aantreffen.

Hofdijk geeft „keteloorig” voor boos, waar wij kennen (kenden) kittelhoornig met gelijke betekenis, deze betekenis dan tegelijk in zijdelings verband met het speels stoten van jonge koeien.

Hofdijk spreekt ook van „'n opsteker”, een groot mes als uitnodiging om te vechten, in een dorpsherberg ten toon hangend, en ik vraag me af, of ons Westfries ergens opsteken, een herberg binnengaan om iets te gebruiken, met deze uitdrukking verband houdt. Van Dale vermeldt „opsteken” in de vermelde betekenis niet.

Soeteboom vermeldt baggen voor oorhangers, goed Westfries, voorts spreekt hij van hulfters waar wij hulften, klompen, bedoelen. Ook spreekt hij, als wij, van wrakken voor wakken.

Bij Soeteboom ook, in een raadsel over „zaan”, room, dat Vis aanhaalt in „De Zaanstreek”: „ik schril wel, doch doet dat ik maar smaack te bet”"(er). Schrillen staat hier in de zin van schrikken, schrillen kennen we niet, maar des te beter kennen we „een schril (schrikwekkend) gezicht” en schrillappen, de oogkleppen aan een paardenhoofdstel.

Van „slachten”, overeenkomst vertonen met, behalve in de aanvangregels van „de” Reinaart, ook bij Marnix van St Aldegonde in de vertaling van een psalm (50?) „Hij slacht een boom, die”, enz. Voorts mede bij deze: „t'is gien gheherden”, Westfries 't is geen harden.

Bij Potgieter treffen we loof aan in de zin van vermoeid. In „Granida” maken we kennis met verschroocken voor verschroeien: „wenscht te kussen en te stroocken”, ook ons zo bekend (let voorts op Engels voor aaien) en „can 't beleyt noch het vervolgh vaten”, wat ons herinnert aan het spreekwoord „ieder ding het twej handvatels”. Ook las ik er „ze helen 't niet, zoals we ook zeggen, dat ze 't niet rooien kunnen”, 't niet met elkaar vinden kunnen.

Voorts Joost van den Vondel. In „Joseph in Dothan”, regel 667, vinden we: „Daer gij zult d'uitkomst zien van uwe neske droomen”. De broeders, die hier aan 't woord zijn, doen ons denken aan „'n nesk stel”, „'n neske meid”, termen, die we buitengewoon goed kennen.

In hetzelfde drama, regel 703: „lck most, voor mijn vertrek, hem noch een kus afprachen” (aftroggelen). Wij, Westfriezen, gebruiken het woord niet anders.

Voorts Vondel (Voll. Werken in 10 delen, ed. Sterck, dl. VII, 326: „oude” voor leeftijd, Westfries oudte, „toe ik van die oudte was.” En Warenar zegt ergens „'t lag om m'n leden” in de betekenis zoals wij kennen 't lag op m'n leden.

Voor wat Vondel zegt hebben wij ons niet te schamen. Ik zal dan ook niemand kwalijk nemen, wanneer hij zegt iemand in 't gemoet te lopen.

J. Roselaar

Balliedje Moeder De Noo

Van mijn schoonmoeder, Mevrouw T. Guittart-Dunnebier te Rotterdam, abonnée op Uw periodiek „De Speelwagen”, hoorde ik, dat er in aflevering no 8 van jaargang 1952 een balspeelliedje stond afgedrukt, waarin onze familienaam voorkwam, als volgt: Moeder de Noo, daar bijt mij een vlo... Uiteraard interesseert deze naamsvermelding mij zeer. Kan iemand mij ook iets mededelen over de herkomst van dit versje? Gaarne zou ik hier iets naders over horen.

H. de Noo

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk