» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 2
» pagina 37-39
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 2,
pagina 37-39.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
De reisgezel van de Engelsman Johnson vertelt:
Om des te meer gelegenheid te kunnen hebben tot het bezien van al het merkwaardige, vertrokken wij de
volgende morgen vroegtijdig naar Broek-in-Waterland. De heer Johnson sloeg zijn handen van verwondering
in een, toen wij langs een zeer zindelijk voetpad van gele klinkers, dat met wit zand bestrooid was
en allerlei figuren vertoonde, dit zo zonderlinge dorp intraden; aan alle kanten wendde hij zijn ogen
naar de kostbare en sierlijk geverfde woningen, naar de met kalk bestreken stammen der bomen en naar
de tuinen, die voor en naast de woningen waren aangelegd en waarin enige perkjes waren met schelpen,
gladgeschuurde koralen en steentjes van verschillende kleuren belegd en met geschoren palm afgescheiden.
„Het is inderdaad”, zeide de heer Johnson, terwijl hij stilstond, „alsof ik in een betoverd
land ben overgebracht! Doch ik weet niet, of ik mijn ogen geloven kan of niet, zie ik geen gedaanten
van mensen en dieren uit palm gesneden?”
„Uw oog bedriegt u geenszins”, antwoordde de heer M.2 al glimlachende, „hier ziet gij een hond en een dolfijn; ginds aan
de rechterhand een hert met hoog getakte horens, elders enige verscheurende wilde dieren als leeuwen,
tijgers en beren; doch zo wij nog een weinig voortgaan, zullen wij onze eerbiedwaardige voorouders,
Adam en Eva namelijk, uit een palmboom zien gewrocht, ja zelfs de loze slang, die alle pogingen in het
werk stelt, om onze goede eerste moeder te verleiden.” - Wij waren nauwelijks enige woningen
voorbij gegaan, of wij zagen deze beelden levensgroot voor onze ogen staan, wij ontdekten zelfs ergens
elders stoelen en tafels met flessen en glazen daar op, welke met veel moeite, doch met weinig kunst
en nog minder smaak door de tuinlieden van dit dorp waren opgesnoeid.
„Alles schijnt aan te duiden”, hervatte de heer Johnson, „dat hier zeer vele rijke lieden
wonen, alle huizen schijnen nieuw te zijn, men heeft noch verf noch verguldsel noch alle sieraden
gespaard, maar hoe is het mogelijk, dat met zulke schatten zo'n grote wansmaak kan gepaard gaan? Zo
ik dit bij mijn terugkomst in Engeland aan mijn vrienden vertel, houd ik mij verzekerd, dat niemand
mij zal geloven: ik bid u, daar dit dorp naar zijn uiterlijke gedaante te beoordelen, nog onlangs
schijnt gebouwd te zijn, wat is dan toch de reden, dat hier zulk een zichtbare wanorde heerst? De
huizen staan niet geregeld, de een steekt voor de ander uit, het is, alsof zij evenals de dorre
bladeren der bomen door de wind ginds en herwaarts zijn verstrooid: daar zij allen redelijke mensen
zijn, daar een gehele bevolking zonder gezond verstand geen schatten kan vergaderen, zo moeten deze
goede lieden hiervoor toch hun billijke reden gehad hebben.”
„Om u hieromtrent enig onderricht te geven”, antwoordde de heer M., „moet ik deze zaak wat
hoger ophalen: op dit dorp woonden in vorige tijden niets anders dan landlieden; hun huizen waren,
evenals op alle andere boerendorpen, voor hun bedrijf ingericht, zij leefden godsdienstig, braaf,
ingetogen en zeer zuinig, langs welke weg men in staat is om rijkdommen te vergaderen. Met deze
rijkdommen trachtten sommigen der schrandersten, nu ruim honderd-en-vijftig jaren geleden, enig
voordeel te doen; zij hoorden, wanneer men zich met klinkende munt beladen naar Dantzig, Koningsbergen,
Riga en andere plaatsen aan de Oostzee gelegen, begaf, dat men dan door koren op te kopen en naar
herwaarts over te brengen een grote winst kon doen. Deze winst lachte hen vriendelijk toe, doch daar
die brave lieden zelden hun woningen hadden verlaten, had niemand lust of moeds genoeg om zich op zulk
een verre tocht te begeven. Wat nu gedaan? Men besloot na rijp beraad het lot te werpen en men verbond
zich onderling op het plechtigste, dat diegenen, die hierdoor tot deze reis zouden worden bestemd,
zonder aarzelen derwaarts zouden vertrekken...3
Zij (de door het lot aangewezen jongelingen, Z.) begaven zich op reis, zij landden voorspoedig op de
plaats hunner begeerte, zij kochten een aanzienlijke voorraad op, zij keerden weldra terug en daar er
toentertijd schaarste van koren in Holland was, wonnen zij een zeer aanzienlijke som.
In het begin hielden enige weinigen deze handel op de Oostzee onder hun familie, maar weldra werden
ook andere landlieden door zucht naar gewin verlokt, om zich insgelijks derwaarts te begeven en keerden,
na hun koopwaren gekocht en hier te lande met grove winsten verkocht te hebben, naar hun eenzaam dorp
terug.
Nu werden weldra bijna alle de landlieden in kooplieden herschapen, zij stapelden schatten op schatten,
doch deze hadden geen invloed op hun levenswijze, wij waren nog even zo ingetogen en zuinig, als toen
zij hun koeien molken. Intussen breidden zij door Compagnieschappen aan te gaan hun handel meer en
meer uit en dit veroorzaakte, dat zij verplicht waren van tijd tot tijd met elkander te spreken en
plannen te beramen; doch daar zij nimmer een herberg bezochten en dit in die tijd voor schandelijk
werd gerekend, kwamen die eenvoudige mensen in het portaal der kerk, evenals op een beurs, te zamen.
Dit geraakte naderhand in onbruik, doch nu kozen zij een zeer zonderlinge plaats uit om de zaken, de
koophandel betreffende, met bedaardheid te wikken en te wegen.
Het was bij hen van oude tijden af aan de gewoonte om op vastgestelde dagen, vooral op Zaterdagavond,
zich naar de scheerwinkel te begeven, om, terwijl anderen zich lieten scheren, of zij zelf geschoren
werden, het nieuws te horen en dit bij hun thuiskomst aan hun nieuwsgierige vrouwtjes mee te delen;
deze scheerwinkel werd nu, na het verlaten van het portaal der kerk, de plaats, die hun tot een beurs
verstrekte en hier werd in de tegenwoordigheid van de barbier, die wegens zijn talenten in het spreken
bij deze, toentertijd weinig bespraakte lieden in geen geringe achting stond, over honderd duizenden
guldens beschikt”.
Tot zover het verhaal met de enigszins legendarisch aandoende loterij van de opkomst van Broek-in- Waterland.
Z.
1 De Speelwagen, 1952, blz. 313.
2 Een goede kennis, die zich bij het gezelschap had aangesloten.
3 Hier volgt een hartroerende beschrijving van het afscheid van familie en dorpsgenoten. Ik kan dit
gerust aan de verbeeldingskracht van mijn Speelwagen-reisgenoten overlaten. Z.