» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 2
» pagina 59-64
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 2,
pagina 59-64.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Rector B. Voets.
In het midden van de achttiende eeuw woonde in de Schermeer een eenvoudige landbouwer Jan Pietersz.
Besteman, die door noeste vlijt vooruit wist te komen en zich een plaats veroverde onder de boeren van
de polder. De rijke boeren vonden hem maar een indringer en om de moeilijkheden met hen te ontlopen,
probeerde hij ergens anders een bedrijf te kopen.
Dit gelukte hem. Op 5 Maart 1760 kocht hij uit het erfgoed van Hieronymus Oly en Jannetje Goudsblom
een stuk land in de Bergermeer. Hieronymus Oly, die in Hoorn woonde, was in de handel gegaan en voelde
niets meer voor het boerenbedrijf en ook zijn zwager, die met zijn zuster Jannetje getrouwd was, had
van boeren geen verstand. Dit was de kans voor Jan Besteman en op dat nieuwe stuk land veroverde de
familie Besteman een voorname plaats onder de boeren gezinnen.
Maar de grootste roem voor de familie werd verkregen door de zoon Jan Jansz. Besteman. Ofschoon hij
het recht had om het boerenbedrijf van zijn vader over te nemen, had hij er niet zoveel zin in: het
was hem te klein en hij begreep, dat hij de boerderij in de Bergermeer niet kon uitbreiden. „Laat
mij ergens anders naar een bedrijf uitzien, vader,” zo had hij de oude Jan voorgesteld. „Ik
vind het goed,” zo had vader Jan gezegd, „ik wil je daar wel gedeeltelijk bij helpen doch
het meeste moet van jezelf komen.”
De jonge Jan zocht de buurt af en hij had geluk. In Augustus 1793 kon hij beslag leggen op een paar
flinke percelen land in Egmond. Er stonden een paar schuren op, maar dit was niet genoeg. Hij liet een
flinke plaats daarop bouwen en doopte de nieuwe boerderij Hagenoy, naar aanleiding van de verschillende
heggen, die de grens vormden van zijn bezit. Vader Jan was zeer tevreden over de voortvarendheid van
zijn zoon. Die zou het nog ver brengen in de wereld! En hij stelde hem voor om een vrouw in zijn nieuwe
boerderij binnen te leiden.
Daar had de jonge Jan ook al aan gedacht. Hij had in dat jaar, toen hij eens naar de Alkmaarse veemarkt
was gegaan, kennis gemaakt met een flinke vrouw, Marijtje Abrahamsdochter, van de Lindenlaan.Vader
Abraham had een klein boerenbedrijfje op de Lindenlaan, maar zijn voornaamste bron van inkomsten was
zijn hoefsmederij. Toen de jonge Jan eens naar die oude Abraham was gegaan om zijn paard te beslaan,
had de jonge Marijtje hem een warme kop koffie aangeboden en hij was over haar in de wolken. Hij maakte
een afspraak en beloofde haar alles te doen om haar spoedig een eigen bedrijf aan te bieden.
Hij had haar in dat jaar weinig gezien. Als hij naar de markt in Alkmaar ging, liep hij even bij vader
Abraham aan en maakte een praatje met Marijtje. Zijn vader was er van op de hoogte en hoewel hij
liever had gezien, dat zijn jongen met een boerendochter in kennis was gekomen, verzette hij zich niet
tegen deze verbintenis. Hij kende de oude vader Abraham heel goed en hij wist dat het eerlijke,
diepgodsdienstige mensen waren en dat was heel wat waard. Want je hoorde in die dagen zo veel over
mensen, die meer met de politiek dan met de godsdienst ophadden. Dat soort mensen was niets voor
boerenjongens, die geen tijd hadden om te luisteren naar toespraken van patriotten of prinsgezinden
maar alles moesten doen om het bedrijf op hoger peil te brengen.
Tegen Kerstmis 1793 kwam de jonge Jan Marijtje met de speelwagen halen. „Ge moet eens met mij
meegaan naar Hagenoy, dat nu grotendeels klaar is. En als het u bevalt, dan stellen we meteen maar de
trouwdatum vast.” Het beviel haar goed en de trouwdatum werd op 22 Januari 1794 bepaald. Zij
verzocht aan Jan om het huwelijk te mogen sluiten in het schuilkerkje van pastoor Petrus Schouten in
de Jacobsstraat. Wel woonden zij het dichtst bij het kerkje van de paters Franciscanen in de Schoutenstraat
maar zij had zoveel eerbied voor pastoor Schouten, die een zeer vooraanstaande plaats innam onder de
Alkmaarse bevolking, dat zij graag door hem getrouwd wilde zijn. En daar de parochiegrenzen toen nog
niet omschreven waren, kon dat heel gemakkelijk. En zo werden volgens het oude trouwboek, aanwezig in
het archief van de Laurentiusparochie, op 22 Januari 1794, na het „stadtshuys”, voor de
pastoor en twee getuigen, Jan Jansz. Besteman en Marijtje Abrahams. in de echt verbonden in de St
Matthiaskerk.
Door de ongunst der tijden durfde Jan echter niet naar de hofstee Hagenoy te vertrekken. Hij bleef
voorlopig op de Lindengracht wonen en bestuurde van daaruit zijn bezittingen in Egmond. De eerste
kinderen werden in dat huis geboren en gedoopt in de kerk van de Schoutenstraat. Het smidsbedrijf werd
aan anderen overgedaan en de boerderij uitgebreid. Na de onlusten rond de Bataafse republiek ging hij
naar zijn hofstede in Egmond. De Engelse en Russische troepen, die in de spannende dagen op het einde
van de achttiende eeuw het platteland afstroopten, hadden Hagenoy gespaard en buiten enkele verplichte
schattingen was Jan Besteman er genadig afgekomen.
Met vreugde betrok de familie, vader, moeder en drie kinderen de ruime boerenwoning. Achter, met een
uitzicht op het erf, lag de grote woonkeuken. Daarin was een hoge haard, met twee koperen ketels. Aan
de wand stond een glazenkastje als een soort buffet en daarin waren oude trekpotten en andere snuisterijen
uitgestald. Jan Besteman hield erg van antiek en had zijn vrouw op vele mooie dingen opmerkzaam gemaakt.
De versiering langs de wand bestond hoofdzakelijk uit rekjes met blauwe borden en tinnen lepels en
vorken. De kleurrijke bordjes met voorstelllingen van Napoleon, die in die dagen heel veel werden
verkocht en als sieraad in huis werden uitgestald, konden bij Marijtje geen genade vinden: „Ik
wil alleen het oude Delftse blauw,” had ze aan haar man gezegd en daar had ze zich aan gehouden.
Ook hing er een mooie Friese klok, met aanduiding van de zon en de maan. Verder stonden er op het grote
rode koeharen kleed drie tafels en twaalf „gesneden stoelen”. Het interieur was echt antiek:
maar de mensen hadden in die dagen nog niet zoveel smaak voor een dergelijke woninginrichting. Toen
de schatter van de notaris bij de dood van Jan Besteman alles moest opnemen, schreef hij in zijn
proces-verbaal dat alles „defect” was.
Ook de opkamer, waarin drie bedsteden waren aangebracht, was antiek gemeubileerd. Daar stond een
prachtige kast van coromandelhout, die gebruikt werd voor het linnengoed. Ook daar vond men rekjes met
borden en een oude hangklok. Met een klein trapje ging men bij de opkamer naar zolder. Deze werd alleen
gebruikt voor bergruimte. Hier werden de brandstoffen voor de winter bewaard en de zakken met erwten
en bonen. Men kon bovendien door een klein luikje in de grote schoorsteen komen, waar stukken vlees
hingen te roken.
De boerderij was keurig ingericht. In aansluiting op de woonkamer was de lange koestal gebouwd. In de
zomer werd een van de stukken afgeschut voor woonkamer. Op het einde van deze stal was de korte stal
gebouwd. In de lange kon men twintig, in de korte tien beesten plaatsen. Boven deze stallen lag de
zolder, die men in de oude stukken ook wel de barg noemde, omdat het hooi en het andere veevoeder daar
werd opgeborgen.
De oude schuren had hij ook voor het vee ingericht. Hij noemde de oudste schuur de Luif en hij stalde
daar in de winter een stier en tien vaarzen. Het andere schuurtje was tot een paardenstal ingericht,
maar omdat hij tekort ruimte had voor het jonge vee en de schuur bovendien zeer klein was, was het
veranderd in een kalverenboet. Een heel primitief hok had hij getimmerd voor drie zeugen. Op het land
rond de boerderij graasde een twintigtal schapen. Hij had er zelf een aardige verdienste van, maar ook
ten gunste van de kerk op Egmond-Binnen liet hij verschillende schapen weiden. „De boeren moeten
op deze wijze in de grote onkosten van hun kerk tegemoet komen,” zeide hij altijd. Zoals op iedere
boerderij in deze streken liep een dertiental ganzen op het erf, en een twintigtal kippen. De ganzen
werden voor twee gulden in de kersttijd verkocht en menig boer had daar een aardig zakcentje van. Jammer,
dat van deze teelt zo goed als niets meer over is.
Door een grote deur kwam men in de boerderij op de dors. Daar stonden twee prachtige boerenwagens en
daar werd ook al het gereedschap, dat de boer op het land moest gebruiken, opgeborgen.
Het was dus, zoals men uit de beschrijving kan opmaken, een flinke boerderij. Maar dat was nog niet
alles. In 1800 had hij het bedrijfje van zijn schoonvader op de Lindengracht te Alkmaar gekocht en bij
de dood van zijn vader, de oude Jan Besteman, was hij in het bezit gekomen van het land in de Bergermeer.
De werkzame boer had in korte tijd veel verdiend. Het werk had hem echter gesloopt en op 28 December
1814 stierf hij in de ouderdom van 63 jaar na een kortstondige ziekte op zijn boerderij Hagenoy. Maar
zoals het meer gaat in families, zo ging het hier ook. De kinderen erfden wel van hem zijn bezittingen,
maar niet zijn vlijt. De weduwe, die krachtens het testament, dat alles overliet aan de langstlevende,
eigenaresse van Hagenoy was geworden, boerde met haar twee jongens Pieter en Jan verder. Maar die voelden
er niet veel voor om altijd onder moeders vleugels te blijven en trokken de wijde wereld in, op zoek
naar avontuur. De oude vrouw bleef uiteindelijk alleen op de grote boerderij achter met een achterlijke
jongen: Wilbert.
Dit was voor de oude vrouw geen doen. En op een zomeravond in 1840 stapte de bakker Jacob Leyen uit
Bergen, die met haar dochter Maartje was getrouwd, bij haar binnen en stelde haar voor om de zaak maar
aan anderen over te doen. „Moeder wordt oud,” zo had hij gezegd, „en zij moet eens
gaan denken aan rust. Ge moest maar bij ons komen wonen. Het is bij mij thuis niet druk en uw dochter
Maartje zal u uitstekend verzorgen. En trek u van de boerderij maar niets aan. Die zal ik wel voor u
beheren.” Marijtje liet zich ompraten en trok met wat lijfgoed in bij haar dochter. Maar daar
bleef ze ook niet lang: Alkmaar trok haar en na een paar jaar betrok zij de oude woning van haar vader
zaliger aan de Lindengracht.
Bakker Jacob Leyen, die geen verstand van boeren had, was op het gebied van zaken doen een handige kerel.
Hij maakte een contract met de pachter van Hagenoy en wist ongemerkt inzage te krijgen in al de
eigendomspapieren van zijn schoonmoeder. Hij nam zijn kans waar en toen op 17 April 1846 de oude vrouw
Marijtje Abrahams overleed, wist hij de zaak zo voor te stellen, dat hij het beheer kreeg over al de
goederen, die door Jan Besteman verkregen waren. De nakomelingen van de beide jongens, die in het begin
in opdracht van de oude moeder de boerderij hadden bestuurd, waren overal heengetrokken en bovendien
zo lichtvaardig, dat zij geen bezittingen konden hebben. De opbrengst, zo had hij voorgesteld, zou
gelijkelijk onder de nakomelingen worden verdeeld. Natuurlijk moest bakker Jacob Leyen ook iets hebben
voor de moeite: hij moest imnmers de boerderij en de landerijen verhuren; bij hem moesten ze pacht betalen
en dan moest hij toch ook wat schenken!
Het lag echter niet in de bedoeling van Jacob Leyen om zo het meeste te halen uit de bezittingen van
wijlen Jan Besteman: hij probeerde op deze manier het hele erfgoed naar zich toe te halen. Als er maar
een twintig jaar overheen gegaan was, dan wist niemand meer hoe het zat en dan kon hij gemakkelijk
als eigenaar optreden. Hij had trouwens ook recht daarop, zo meende hij. Had hij de oude moeder in de
laatste jaren niet liefderijk verzorgd? De andere kinderen hadden niet naar haar omgekeken!
Maar hij had buiten de waard gerekend. Men had in de familie heel goed onthouden dat de verdeling, die
na de dood van Marijtje Abrahams gemaakt was, niet volledig was. Er was nog een heel stuk achtergebleven,
dat door de familie Leyen werd beheerd. En toen deze familie rechten op dat gedeelte wilde doen gelden,
kwamen de andere familieleden Besteman, die door omstandigheden aan lager wal waren geraakt, tegen deze
beschikking in opstand. Vooral de smid Cornelis Besteman, die de oude smederij van zijn overgrootvader
van J. B. Reekers, die in 1867 failliet was verklaard en wiens zaak publiek was verkocht, had overgenomen,
kon best een paar centen gebruiken en hij werd de woordvoerder van de familie, die haar rechten wilde
doen gelden.
Maar het was te laat. Het was verjaard en hoe of men ook aan alle kanten stukken verzamelde, die op
de erfenis betrekking hadden, men kwam niet veel verder. De familie Leyen bleef op het standpunt staan,
dat deze goederen haar rechtens toekwamen om de bijzondere verdiensten, die zij had verworven door haar
zorg voor de oude Jan Besteman en zijn vrouwen daarop bleven de stemmen steken. Cornelis vond het jammer,
maar uiteindelijk had hij het geld niet nodig. Hij had succes in het smederijtje aan de Lindengracht
en hij maakte de familie bekend als een van de beste smedenfamilies uit Alkmaar.