Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1953 » No. 3 » pagina 68-71

Jeugdherinneringen aan Midden-Beemster

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 8e jaargang, 1953, No. 3, pagina 68-71.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Jo Michels.

In het jaar 1882 aanschouwde ik te Midden-Beemster het eerste levenslicht. Zonder enige onderbreking bracht ik er tot het jaar 1896 mijn kinderjaren door, om dan te verdwijnen, de wijde en mij onbekende wereld in. Dat kleine dorpje van toen is mij mijn hele leven bijgebleven en nu ik op een leeftijd ben gekomen, die wij vroeger „heel oud” plachten te noemen, spelen de herinneringen aan dat kleine plaatsje nog een voorname rol in mijn leven en steeds weer merk ik hoe lief en dierbaar mij die geboortegrond is gebleven.
Wanneer ik eens wil mijmeren over mijn daar doorgebrachte jeugd dan sluit ik mijn ogen en dan zie ik in mijn verbeelding al de dingen zoals ik ze het liefst in mijn herinnering bewaar; ze gaan weer leven, ze krijgen weer gestalte en dezelfde warme kleuren alsof zij mij nimmer hebben verlaten en ik denk: hoe goed is de herinnering en hoe dankbaar wordt er gebruik van gemaakt wanneer we zeggen: „Weet ge nog…”
Hoevelen zullen er nog zijn die zich dat welhaast van alles geïsoleerde plaatsje van toen kunnen herinneren? Die nog weten en hebben meegemaakt dat „lopen” het enige middel van vervoer was? Die de afstanden: Purmerend, de Rijp, Avenhorn, Kwadijk, Oosthuizen, Hobrede, enz. en vaak nog véél verder, te voet hebben moeten afleggen? Tenzij je natuurlijk het geluk had dat een welwillende boer je in zijn wagen of de een of andere neringdoende je in zijn hondenkar medenam, of ook wel dat je clandestien achter op de veren van baktent- of jachtwagen het aantal te lopen kilometers aanmerkelijk trachtte te verkorten. Dit laatste bracht wel altijd enig risico met zich, want de meeste boeren waren van die clandestiene reizigers allerminst gediend en hanteerden derhalve de zweep op dezelfde wijze naar achteren, zoals ze haar vóór zich gebruikten om hun viervoeter af en toe tot meerdere spoed aan te drijven. Daarbij: 's mans gemoedstoestand op dat ogenblik leidde er toe dat dit „naar achteren uithalen” altijd nog een beetje krachtiger geschiedde…
Ja, hoevelen zullen er nog zijn, die zich dat alles kunnen herinneren… ? Ik weet het niet! Als veertien-jarige kinderen verlieten we de schoolbanken en - op een enkele héél toevallige uitzondering na - we zagen elkander nimmer meer terug… Ook dat is alles herinnering geworden en in gedachten passeren ook zij mij allen, omdat de intieme en vertrouwde sfeer van mijn geboorteplaats geheel volledig is, wanneer ook zij daar hun plaats weer hebben gekregen.

Zò lag daar dat kleine Beemsterdorpje in die tijd, van alles verlaten. Tram, omnibus, autobus, auto, motor, fiets - ze waren er nog niet. Kalm en rustig ging het leven van alle dag zijn gang. Vreemden zag je er zelden. Het waren altijd dezelfde figuren, dezelfde mensen, ja, dezelfde geluiden, die je zag, kende en hoorde en als ik nu, na al die jaren een bezoek breng aan mijn geboorteplaats dan treft het mij altijd weer dat zoveel schoons verloren is gegaan, dat zoveel mooie en rustieke hoekjes zijn prijs gegeven en opgeofferd voor alles wat thans banaal en lelijk is. Ja, ik weet het: ik constateer slechts feiten, want ik besef maar al te goed dat véél daarbij onvermijdelijk was… Maar toch, het vervult je met weemoed en wanneer ik me dan op een plaats neerzet waar we vroeger bij voorkeur speelden, dan gaat als een film het dorpje zo het toen was en het leven zoals het toen werd geleefd aan mijn geest voorbij en ik zie de in onze ogen toen „oude mensen”, staan of zitten op die punten, waar zij zich met een zekere voorliefde altijd plachten te bevinden, òp „het kruis” of onder de travalje („tromvà1ie”; zo noemden wij het naar ik mij wel herinner) van de smid.
Er moet in dat dorpje vaak bittere armoede zijn geleden en voor de oude afgesloofde zwoegers was hoegenaamd geen ander perspectief dan het „oude mannenhuis...” In sociaal en hygiënisch opzicht is er enorm veel verbeterd en daar ben ik dan ook niet blind voor. Het is een zwarte bladzijde die we hier maar liefst ongelezen en stilzwijgend omslaan…

Wat deden wij en hoe amuseerden we ons? Wat en hoe speelden we? In vergelijking met al datgene wat de tegenwoordige jeugd geboden wordt waren wij wel zeer stiefmoederlijk bedeeld. Van uitgaan, schoolfeestjes, bioscopen, wandelingen onder leiding van „meester”, etc. etc. - daar was toen natuurlijk geen sprake van. We moesten ons, wat amusement betreft, maar zelf zien te behelpen. Ons ontbrak dus veel maar we waren er ons niet zo van bewust en daarom misten wij het niet. Buitendien: we hadden de wind en de zon uit de eerste hand en we namen de vrijheid, als jonge kalveren in de weide, uit te zwermen over de uitgestrekte landerijen. Naast veel kwajongensstreken uiteraard, leerden we er toch spelende ook nuttige dingen, bijv. zwemmen. De kikkerslootjes, gevolgd door de veel bredere tochtsloten boden daarvoor een schone en geschikte gelegenheid. En hadden we de „slag” eenmaal goed te pakken, dan verhuisden we naar de véél bredere ringvaart. Ook leerden we er roeien, want elk schuitje dat eenzaam en onbeheerd in de talloze sloten werd aangetroffen werd eenvoudig geconfisceerd. De kans wàs er, dat je daarbij in de stevige knuisten van een boer terecht kwam, maar dat risico moesten we nemen en hadden het er ook wel weer graag voor over!
Er was de wintertijd. Al was het dan ook menigmaal op schaatsen waarop „opa"” het had geleerd - de ijzers werden ondergebonden en je vermaakte je, méér dan nu de tegenwoordige jeugd doet op hun glimmende buitenlandse schaatsen in allerlei soorten en modellen. Sneeuwgrotten bouwden we, waarin we 's  avonds bij kaarslicht heerlijk knus konden zitten, de diverse ouders chocolademelk brachten en wij ons aan de Noord- of Zuidpool waanden…
Tollen, „scharmaaien” (ook een tolspel), knikkeren, hoepelen, vliegeren, ringspelen, haasje-over, bokspringen (hakmes, lepel, bril of schaar!) en voor de meisjes: ballen, bikkelen, touwtjespringen enz. enz. - al deze spelen zijn, op een enkele uitzondering na, verdwenen en hebben plaats gemaakt voor de voetbal en autoped. Hoogtepunten en evenementen in ons leven waren er ook. Als het Hollandse leger bijv. de omliggende forten betrok, dan werden er 's avonds spiegelgevechten gehouden. Daar trok dan oud en jong heen - 3 à 4- kilometers lopen… Als het fanfarecorps „Koningin Wilhelmina”, Dirigent wijlen meester Schoo, afstandsmarsen organiseerde of concerteerde in de muziektent op „het landje”; als de gymnastiekvereniging „Hercules” onder leiding van wijlen meester Hoogstraten in het openbaar optrad; als de kermis in Juli of Augustus werd gehouden waar altijd het circus Blanus aanwezig was, dat daar - O, wonder! - het „sprekende paard” vertoonde; dat circus èn de draaimolen waren voor ons jongens wel het allerbelangrijkst!! Wij hielpen bij de „opbouw” en dan mochten we de eerste voorstelling gratis bijwonen en in de draaimolen - een gedeelte van de rit - voor niets draaien. Wanneer we ons althans disponibel stelden het ding iedere keer weer op gang te brengen… Later vervielen voor ons deze „buitenkansjes”, omdat eerst het paard en later de machine onze krachten kwamen verdringen. Er was vervolgens nog de veedrijver, Jan Mayer, die n.b. met een troep lammeren of schapen helemaal van Hoorn kwam lopen en die we, behulpzaam als we altijd waren, een paar kruis tegemoet gingen om hem het werk wat lichter te helpen maken. Dat we hem daarbij menigmaal tot grote radeloosheid brachten, wanneer wij wat al te zeer achter de blatende en blerrende viervoeters aanjoegen… ach, dat beseften wij in onze jeugdige overmoed zo niet.

Toen ik in 1896 het Beemsterdorpje verliet, was intussen de tramlijn van de N.H.T.M., Amsterdam-Alkmaar, gereed gekomen en de fiets had zo langzamerhand eveneens haar intrede gedaan. Midden-Beemster werd hierdoor uit zijn isolement verlost, maar zij - de polder - werd ook „ontdekt” en als recreatieoord tenzeerste gezocht èn gewaardeerd. Tegenwoordig zijn er helemaal geen afstanden meer, maar hoe dat alles ook zij: Midden-Beemster blijft mij lief zoals ik het in mijn jeugd heb gekend: rustig liggende in het hart van die mooie en rijke polder, de smalle met oude bomen begroeide wegen, de rustieke bruggetjes over de vele sloten waarin wij onze stekeltjes vingen en de oude, mooie en goede kerktoren waarvan de galmende klokslagen mij nu, na goed zestig jaar, nog even vertrouwd en onveranderlijk in de oren klinken…
Laat ik hier een einde aan mijn mijmeringen maken. Ik ga weer - als vroeger - per voet de mij zo bekende weg naar Purmerend, waarbij ik het oude schoolplein passeer. Een in die oude school geleerd en menigmaal opgezegd „versje” van de Genestet schiet mij te binnen:

Elk heeft een plekje op aarde
Hem dierbaar bovenal,
Een landschap of een gaarde,
Een dorpjen of een dal,
Een plekje, waar hij blijven
En vrede zoeken wou,
Waarheen zijn droomen drijven
Met stille liefde en trouw.

Jo Michels

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk