» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 3
» pagina 81-86
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 3,
pagina 81-86.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: H. J. Calkoen.
Misschien gaat het u als zovelen, die zich bij het woord archaeoloog iets voorstellen als een oud,
gerimpeld heer, die in een slecht verlichte, stoffige kamer, al mummelend zit te bladeren in vergeelde
kronieken. Maar lezer, de archaeologie is een springlevende wetenschap en de meeste van haar
amateur-beoefenaars zijn jonge, geestdriftige mensen, of, zo zij ouder mochten zijn, jeugdig van hart!
Het begin
Soms schijnt het, of de dingen zó netjes voor je voeten worden neergelegd, dat je ze niet missen
kunt! Dat was het geval, toen ik, vele jaren geleden, in een leeggeruimd aardappelveld bij Velzen
letterlijk aanliep tegen wat scherfjes, die mij troffen door een eigenaardige, dofrode kleur. Ik raapte
ze op en daarna was het prof. van Giffen, die mij de weg wees. Nooit zal ik het geduld en de toewijding
vergeten, waarmee hij mij, grasgroen amateur, inleidde in de geheimen van het terpenaardewerk. Dit uur
was beslissend voor mijn latere archaeologische belangstelling. Ik mocht wat scherven bij hem achter
laten en die kreeg ik een paar weken later in de vorm van een keurig in elkaar gezet potje terug, mijn
eerste „Fries-Bataafse” pot (want het kind moet nu eenmaal een naam hebben)!
Bijna te laat
Sindsdien heeft het aantal vondsten rondom Velsen en Beverwijk zich gestadig uitgebreid en een zevental
Germaanse nederzettingen uit de eerste en tweede eeuw zijn met zekerheid geconstateerd. Maar u moet
niet vragen hoe! Soms was het een wedloop met de tijd, zoals in „Rooswijk” (Velsen-Noord), waar een
onverbiddelijke graafmachine ons hap na hap voor de vingers weghaalde. Toen wij er kwamen was zeker al
driekwart van een groot Germaans dorp opgeslokt. Wij redden wat wij nog konden, verzamelden scherven
en botten, namen grondmonsters, deden opmetingen. Pas jaren later, heeft hernieuwde bestudering van
de gegevens ons duidelijk gemaakt, hoe de toestand hier geweest was. En toen was het, alsof wij
vóór ons zagen, hoe die mensen daar in de eerste eeuw hadden gewoond, rondom een meertje,
op lage heuvels met eikebossen begroeid, met hun vee, hun huisdieren, hun akkers. Totdat zij, omstreeks
100 na Chr., door het onbarmhartige stuifzand voor goed van hun woonplaats werden verdreven…
Hun aardwerk valt moeilijk te dateren, maar ook hier brachten een paar Romeinse fragmenten die ertussen
lagen uitkomst. Het aardigste daarvan was een warmrood speelschijfje (voor een soort damspel), door
een Germaan gesneden uit een versierde terra-sigillata kom. Deze moet vervaardigd zijn in Zuid-Frankrijk,
in de eerste eeuw.
Drie dikke lagen stuifzand overdekken de woonplaat - daarboven ligt een harde, grijze laag, waar mensen
woonden van 900-1100 à 1200. Dat vertellen ons de scherven. En dan… weer stuifzand! Is het
niet een wonderlijke gedachte, dat de zeventiende-eeuwse bewoners van het buiten „Rooswijk” waarschijnlijk
niets hebben geweten van die acht eeuwen oudere woonlaag onder hun voeten en dat deze middeleeuwers
wel nooit zullen hebben vermoed, dat diep onder hun terrein een dorp lag, dat juist weer acht eeuwen
eerder werd bewoond?
De Schoonheidsfactor
Misschien wordt door de oudheidkundigen wel eens te weinig gelet op de aesthetische kant van de zaak,
die vaak voor de wetenschapsman te subjectief is. Maar, als daar zo'n berg Germaanse scherven
vóór je ligt op tafel, dan denk je: wat is dat toch eigenlijk mooi, dit aardewerk dat
men veel te gauw „gewoon” noemt. Het oppervlak zijn als het fijnste peau-de-suède, met prachtige,
sterk variërende pastelkleuren, overgangen van helder-rose naar grijsviolet, van zachtgeel naar
lederbruin, van zilvergrijs naar dof of glanzend zwart. Met welk een liefde hebben vrouwenvingers op
de rand van zo'n pot wel 150 nagelindrukken aangebracht! Met grote zorg zijn de eindeloos gevarieerde
randen gevormd, soms fijn, dan weer grof gekarteld, soms glad en met een houten spaantje bijgemodelleerd.
Nu en dan verschijnen geestige oortjes, die gediend zullen hebben om de afsluiting te bevestigen of
om de pot te kunnen ophangen aan een tak. Met houten vorkjes zijn lijnen gegrift in de weke klei:
ruit-mozaïeken, cirkelrnotieven, een levensboom. En dan te bedenken dat deze mensen hun aardewerk
geheel uit de hand opkneedden, zonder gebruik van draaischijf, dat zij hun potten in open vuren bakten.
Wij krijgen respect voor deze primitieve techniek, want ons zou het niet lukken, een dergelijk
voorraadsvat van zeker een halve meter hoog te maken, terwijl de wand nergens dikker is dan
één centimeter!
Hoe mooi en doelmatig gevormd zijn ook de spinklosjes van gebakken klei (het spinnewiel bestond nog
niet) en de kleine, doorboorde stukjes aardewerk die waarschijnlijk dienst deden als verzwaringen, om
bij het weven de draden te spannen. Verwondert het u, dat de botten van hun schapen in grote hoeveelheid
gevonden zijn? Maar… hoe lang nog zal het domme verhaaltje van in dierenhuiden gehulde Germanen, die
in holle boomstammen(!) de Rijn kwamen afzakken, opgeld doen in de schoolboekjes?
Het onverwachte
Je moet als amateur-archaeoloog ook eens geluk hebben! En dat had ik, toen ik in mijn tuin (in
Driehuis-Velsen) een gat groef om er een boom te planten. Op een diepte van tachtig centimeter werd het
gele duinzand plotseling zwart en in die donkere laag zaten stukjes houtskool, botjes en… scherven!
Vergeten was de arme boom en natuurlijk werd nu elke plek van de tuin die daarvoor in aanmerking kwam
„grondig” onderzocht. Zegt u nu zelf: u zou het er toch ook niet bij hebben laten zitten? Daarna werd
alles zorgvuldig gedroogd en voorzichtig schoongemaakt. Wat al aanstonds opviel, was dat de donkere
klei van het aardewerk als doorspekt was met wit granietgruis. Ook een groot stuk graniet (dat hier
niet thuishoort) werd aangetroffen, benevens vier kleine, vuurstenen werktuigjes. De potten bleken
versierd met opgelegde, gemodelleerde tanden en regelmatige rijen nagelindrukken; vaak verrieden de
fragmenten een bijna dubbelconische vorm, met hoge hals. Sommige, emmervormige stukken waren grof en
dik, andere daarentegen waren uiterst fijn en dun, met kleine, sierlijke randjes. Ook was er een fragment
van een ovaal bakje, dat met zijn ronde oortje sterk aan een lampje deed denken. De houtskool bleek
voornamelijk van wilgenhout afkomstig, de gevonden tanden en kiezen van rund en paard, enkele botjes
waarschijnlijk van een hert.
Wel zag ik direct, dat dit iets heel anders was, dan het „gewone” Germaanse terpengoed, maar ik had
toch de hulp van een deskundige nodig, om te horen dat dit aardewerk (verwant met dat uit de urnenvelden
in het oosten van ons land) thuis hoort in de late Brons-, vroege IJzertijd en dat op deze plek dus
tussen 800-500 voor Chr. al mensen woonden! Het is typisch aardewerk van zandgrondbewoners en de makers
zullen uit het oosten zijn gekomen, via onze heidevelden met hun zwerfstenen. In die vroege tijd bezaten
zij dus al vee. Begrijpt u dat ik sinds die tijd mijn woonplaats, gelegen op één van de
oeroude strandwallen, waaruit Noord-Holland is opgebouwd, met andere ogen aanzie?
De grote verrassing
Romeinen in Velsen? Tien jaar geleden zou men lachend de schouders hebben opgehaald. En toch, toen
kort na de oorlog één van onze jonge snuffelaars bij mij kwam met een handvol scherven,
afkomstig uit een Duitse tankgracht, zeiden wij tegen elkaar: Romeins! Wij gingen samen naar de bewuste
plaats toe en het eerste dat ik opraapte, was een bodemscherf van een terra-sigillata schaal, met
pottenbakkersstempel erin! Geen twijfel mogelijk; wij lazen: „Ingenui” en later bleek, dat deze
pottenbakker had gewerkt in het Zuidfranse centrum la Graufesenque, omstreeks het midden van de eerste
eeuw. Latere vondsten, duizenden fragmenten, allen Romeins uit de eerste eeuw, waaronder ook wat glas
en brons, hebben met zekerheid aangetoond dat hier, aan de oever van het Wijkermeer, een belangrijk
castellum moet hebben gelegen. Omdat vrijwel al het gevondene dateert uit de tijd van keizer Claudius
(41-54 n. Chr.), denken wij hier onwillekeurig aan het vertaal van Tacitus over de veldtocht van Corbulo
tegen de Chaukische zeerovers (47 n. Chr.) en vooral ook aan de mededeling dat deze veldheer „ergens
in het land der Friezen” een castellum stichtte. Niet onwaarschijnlijk behoorde ook ons Kennemerland
tot dit Friezenland. Nog dit jaar dient dit probleem te worden opgelost, want de Noordzeekanaaltunnel
is juist door dit terrein geprojecteerd! Enorm veel pikzwarte, ten dele versteende botten zijn gevonden.
Blijkbaar waren die Romeinen dol op varkensvlees en ook niet afkerig van een mootje zalm. Zij bezaten
grote honden (van een nu onbekend type) en verschalkten bij tijd en wijle een eland. Maar is het niet
een merkwaardig geval, dat de bezetters van kort geleden, ons op het spoor brachten van die andere
bezetters, die hier negentien eeuwen geleden zaten? U ziet het: l'histoire se répète!
Hulptroepen gevraagd!
De bodem van ons gewest, lezer, zit nog vol met van die oude dingen; zij wachten a.h.w. op u, om ze te
ontdekken op uw wandelingen, bij uw graafwerk, enz. enz. Nu kàn dat nog, maar… elk jaar
wordt de kans kleiner, door industrialisatie, bebouwing, ruilverkaveling - vult u zelf maar aan. Binnen
afzienbare tijd zal hier in het westen niets meer te vinden zijn en voor goed zijn daarmee verdwenen al
die sporen in de bodem, van zo groot belang voor onze duistere vroege historie. Deze urgentie heeft
mede geleid tot het oprichten van een vereniging van amateur-archaeologen: „de Archaeologische
Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland". Deze A.W.W.N. legt een band tussen alle verspreide
belangstellenden, ook tussen plaatselijke verenigingen, oudheidkamers, musea. Door een net van
waarnemers over het ganse westen, tracht zij nodeloos verlies van bodemschatten te voorkomen en…
met succes!
Het is buitengewoon prettig, dat deze amateur-vereniging, die juist is opgericht vóór en
dóór belangstellende leken, bij haar werk mag rekenen op de steun van deskundigen en
autoriteiten. Haar tijdschrift „Westerheem” bevat steeds artikelen over de nieuwste vondsten
en ontdekkingen; er schrijven vakmensen in èn amateurs. En allerwege blijkt, bij excursies,
opgravingen, tentoonstellingen, lezingen, de groeiende belangstelling. Maar… ons arbeidsveld is
groot en onze finantiële kracht nog beperkt. Daarom hebben wij dringend ook uw steun nodig, om
ons werk goed te kunnen doen. Daarom hebben wij het bedrag voor lidmaatschap laag gesteld, om niemand
te weerhouden. Wilt u er meer van weten: schrijver dezes zal verheugd zijn een seintje van u te mogen
ontvangen. Komt u onze gelederen versterken? U zult er geen spijt van hebben!