» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 3
» pagina 89-92
Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 8e jaargang, 1953, No. 3,
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 3,
pagina 89-92.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: J. Hartog.
Te allen tijde is het dansen bij jong en oud en bij alle volkeren op deze grote Edammer kaas een
geliefkoosde ontspanning geweest. En 't is dat nog steeds.
Nu kan het zijn, dat ik geen gevoel voor rhythme heb, of dat het dansonderricht, dat ik in 't begin
dezer eeuw heb gehad, mij later zulke rare bokkesprongen heeft doen maken, in alle gevallen heb ik mij
nooit veel op de dansvloer durven wagen.
Het dansonderricht in ons dorp werd gedurende de winteravonden door een schoenmaker gegeven en als
jongen van 16 à 17 jaar heb ik deze cursus één winter mogen volgen met het
bovengenoemde resultaat, maar het zal wel aan mij en niet aan de dansmeester hebben gelegen.
Op de danslessen was het vrouwelijk element niet vertegenwoordigd, omdat men veronderstelde, dat de
meisjes uit het dorp allemaal een natuurlijke aanleg moesten bezitten, om te kunnen dansen; en zodoende
kwamen dus alleen de mannelijke telgen van het dorp en uit de omtrek éénmaal per week
naar de danszaal, om daar de edele danskunst te leren en te beoefenen.
Zo'n les was altijd een groot feest, de grote uit de kluiten gewassen tuindersjongens, boerenknechten
en burgerjongetjes kwamen op hun klompen en laarzen of vetleren schoenen naar de danszaal. Al dat
zware en onhandige loopgerij werd voor de deur uit getrokken en met de dikke twee-recht-twee averecht
gebreide sokken aan hun voeten schommelden zij de balzaal binnen, welke met een paar gaslampen was
verlicht.
Nadat de bonkers en truien waren uitgetrokken en op het grote met een zeil overdekte biljart waren
gedeponeerd, kon dan eindelijk de les beginnen. - Alle leerlingen moesten op een rij gaan staan en dan
ging de schoenmaker als een sergeant-majoor voor zijn troep staan en gaf zijn orders en leerde ons de
passen van de polka, de wals en de mazurka. De hele troep sprong en huppelde dan als lammetjes in de
wei, net zo lang tot de passen goed uitgevoerd werden en er goed in zaten bij de leerlingen.
Dan kwam de dansmeester met zijn viool op de proppen en iedere leerling nam een vriend te grazen en
men ging een rondje dansen op de maat van de muziek:
Eén, twee, drie, vier, vijf, zes,
Koppie de Boer geeft dansles.
Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,
Koppie de Boer gaat dansles geven.
Op deze wijze ging de gehele winter de dansles door, de jonge mannen dansten wel eens Wild-west-achtig
met het gevolg, dat er wel eens dansers met blauwe tenen naar huis gingen, maar de stemming was altijd
heel erg prettig.
Later moest ik de schone danskunst in praktijk brengen, maar ik draaide te hard of was uit de maat, neen,
een echte danser ben ik nooit geworden.
Zo'n dansavond op het dorp was vroeger heel anders dan thans. Het orkest, bestaande uit een pianist,
een violist en een trompettist zaten op een klein podium te spelen. Zodra er een dans kon beginnen,
tikte de violist met zijn strijkstok achter op de kast van zijn viool en riep: "Wals!" of "Polka!" en
dan begon men wals- of polkamuziek te spelen en al spoedig was de dansvloer bezet met dansende paren.
Waarom, dat weet ik niet, maar men danste altijd rechtsom, maar er waren ook wel van die echte
zwierbollen, die linksom dansten, maar dat was in de ogen van de bezadigde burgerij erg ordinair, want
die linkse dansers en danseressen draaiden dan ook als gekken in het rond.
Zodra de dansmuziek de laatste noot had gespeeld, sprongen de violist en de trompettist van hun podium
en begaven zich tussen de dansende paren om het dubbeltje dansgeld in ontvangst te nemen. De meesten
offerden graag hun tien cent, maar de met minder zakgeld bedeelde jeugdige dansers of danseressen,
probeerden er wel eens stiekum tussen uit te knijpen, doch het alziend oog van de pianist wist dit te
voorkomen, alhoewel de brave muzikanten de jeugd ook wel een enkele keer in bescherming namen en hun
een gratis dansje gunden.
Deze dansgeschiedenis is eigenlijk meer bedoeld als een inleiding, om de lezer in te wijden in het
volgende historisch verhaal, dat zich ongeveer een vijfendertig jaar geleden in een kerk van ons dorp
afspeelde.
Toentertijd hadden we een voorzanger, die Wals heette. Hij is niet meer in het land der levenden en
onze kerk is onder de slagen van de moker gevallen. Maar ik zal trachten beiden aan de vergetelheid te
ontrukken.
Onze voorzanger Wals dan was een klein keuterboertje met een rustig gemoed, die de tijd heel kalm aan
zich voorbij liet glijden. - De kerk was een rechthoekig gebouw; aan de lange rechthoekzijde stond hoog
tussen de vensters de preekstoel en onder die preekstoel, omgeven door de koorhekken, waren de
diakenbanken trapsgewijze opgesteld; op de bovenste zaten de diakenen en op de laagste bank zat in een
hoek weggedoken de voorzanger in de nabijheid van een kleine katheder, waar het gezangboek op rustte.
Het midden van de kerk buiten het koorhek was ingenomen door een met zand bestrooide vloer, een soort
niemandsland, welks dienst een onopgehelderd geheim is gebleven. En dan volgden de met biezen gematte
stoelen, waarvoor de stoven voor de vrouwen. Hierachter bevonden zich aan de lange en de beide korte
zijden van het gebouw de mannenbanken trapsgewijs opgesteld. Het waren ongemakkelijke banken en ik
sulde er dikwijls af, doordat de zitbanken volkomen horizontaal en erg smal waren.
Altijd heb ik een zekere bewondering gehad voor onze voorzanger. Wanneer de dominee het gezang had
voorgelezen, stond de voorzanger vol statie op en wandelde naar de lessenaar. Met zijn beide handen op
liet koorhek begon Wals na het voorspel van het orgel te zingen. Het geluid van de voorzanger is echter
nooit tot mij doorgedrongen, hoe ik mijn oren ook scherpte.
Hoe het nu kwam, weet ik niet, maar toen op een late nazomer-Zondagmorgen de dominee het gezang had
voorgelezen en het orgel al aan het voorspel was begonnen, zat onze voorzanger nog steeds in zijn bank.
Iedereen keek vol spanning naar Wals, wanneer of deze nu eens aanstalten zou maken, om naar zijn
lessenaar te gaan, maar Wals bleef in gedachten verzonken zitten peinzen over zijn roodbonte of over
zijn hooi.
Toen het orgel gereed was met het voorspel en de kleine pauze intrad, waarna het gezamenlijke gezang
kon beginnen, zat onze voorzanger nog steeds als een sphinx in de bank. De diakenen zag men gespannen
naar Wals kijken, totdat één van hen die spanning niet kon verdragen en juist in die paar
seconden pauze na het voorspel met zijn kerkboek een klap op de bank gaf en voor de hele gemeente riep:
"Wals!"
Het was, alsof er een siddering door alle kerkgangers heen ging, nu de spanning was verbroken; maar
tegelijkertijd hadden de vrouwen, meisjes en mannen een visioen, alsof de violist op de komende kermisdag
met zijn strijkstok tegen de achterkant van zijn viool tikte en " Wals!" riep; in gedachten zag men de
dansende paren op de voor hen liggende met zand bestrooide vloer zwieren.
De najaarszon deed zijn best door zijn gouden stralen te doen twinkelen en sprankelen over deze vloer
en het glimmende houtwerk en het was, alsof de Hemelse Vader zelf even moest glimlachen om dit "enfant
terrible" der Westfriese vroomheid.
Maar de spanning was voorbij en uit volle borst en met een opgelucht hart zong men het mooie lied:
Ik voel de winden Gods vandaag,
Vandaag hijs ik het zeil.
J. Hartog