Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1953 » No. 5 » pagina 154-159

In de Spiegel van de Speelwagen

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 8e jaargang, 1953, No. 5, pagina 154-159.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.

Het oudheidkundig museum: Teken van ondergang

Een museum - en we denken nu speciaal aan wat men ook wel een oudheidkamer pleegt te noemen - is in zekere zin een teken van ondergang. Een teken, dat er met het voortschrijden van de tijd een en ander in de beschaving is veranderd en dat het oude voor het nieuwe onherroepelijk heeft moeten wijken. De oprichting van een molenmuseum is een duidelijk teken dat de molens voor het merendeel hebben afgedaan en gedoemd zijn te verdwijnen.

Terecht of ten onrechte afgedankte cultuurgoederen, die hun honk hebben verloren, of die werden losgerukt uit hun vertrouwde omgeving en dreigen op drift te geraken en wellicht verloren te gaan, zijn rijp voor onderbrenging in een museum of oudheidkamer.

Zo is bijna elk stuk, dat daarin dan te pronk komt te staan, een stomme getuige van ondergang, afbraak, ontreddering en verval. Die fraaie gevelsteen kwam in het museum toen die mooie trapgevel naast het raadhuis te onzaliger ure werd afgebroken (ga niet kijken naar wat nu ter plaatse is te zien). Dat prachtige regentenstuk is afkomstig uit het oude gasthuis, een juweel van renaissance-bouwkunst, gesloopt omstreeks 1900 (er verrees ter plaatse een school, stijl ondefinieerbaar). Die sierlijke bokaal en die gedreven zilveren schaal zijn afkomstig van de voormalige schutterij, eens de glorie van het stadje, nu, als zovele instellingen uit ons roemrijk verleden sinds lang verouderd en tenondergegaan.

Het zijn allemaal restanten van verdwenen cultuur, soms slechts door een gelukkig toeval bewaard gebleven; wrakstukken van vroegere beschaving, nog juist bijtijds opgeraapt en op 't nippertje gered.

Is dus de stichting van een museum of oudheidkamer in vele opzichten een veeg teken, toch moet men er zich over verheugen, omdat aldus veel waardevol cultuurgoed uit het verleden, dat anders zou zijn tenietgegaan, hier met piëteit wordt bewaard, met kennis van zaken wordt behandeld en op aantrekkelijke wijze wordt tentoongesteld. En men zal dan slechts betreuren, dat hier en daar al niet veel eerder 'n dergelijke inrichting tot stand werd gebracht.

Gevaren der kleine musea

Bij kleine musea, die door het enthousiasme van enkelingen tot stand komen, dreigt vaak het gevaar dat bij een volgende generatie, waar dat enthousiasme ontbreekt, het museum weer in vergetelheid verzinkt, met het ongelukkig gevolg, dat hetgeen eens met zoveel ijver, zorg en liefde werd bijeengebracht, wordt verwaarloosd en opnieuw met ondergang bedreigd.

In het onlangs gepubliceerd verslag van de Rijksinspecteur voor de Musea (Verslagen 's Rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst, 1951 I, deel LXXIII, 's-Gravenhage, 1952) schrijft deze:
„Herhaaldelijk doet zich het feit voor, dat, naar ondergetekende verneemt, enkele belangstellenden een streekmuseum of oudheidkamer hebben opgericht. Ofschoon te waarderen is, dat op tal van plaatsen in ons land een stijgende belangstelling bestaat voor oudheidkundige en historische voorwerpen, welke men in een museum of oudheidkamer wil onderbrengen, schuilen hierin grote gevaren. Reeds herhaaldelijk is er op gewezen, dat een teveel aan museale instellingen het publiek daarvan afkerig kan maken. Ook wordt maar al te licht vergeten, dat wanneer men een oudheidkamer of museum gaat stichten dit voor de oprichters - of dit nu een gemeentebestuur, vereniging of stichting is doet niet ter zake - consequenties met zich mede brengt, die door hen dikwijls niet worden overzien. Zal in de aanvang bij de initiatiefnemers veel belangstelling bestaan om een oudheidkamer tot stand te brengen, die zij naar hun beste weten zullen beheren, na verloop van tijd blijkt het maar al te dikwijls, dat er op een gegeven moment niemand meer is die zich bekommert om het bijeengebrachte. Zijn deze kleine verzamelingen in vele gevallen van geen of weinig betekenis, toch komt het meer dan eens voor, dat in een klein museum of oudheidkamer zich een of meer voorwerpen bevinden, die van uitzonderlijke betekenis zijn en uitgaan boven het plaatselijk belang. Om dergelijke collecties voor het nageslacht te bewaren is het naar de mening van ondergetekende de beste oplossing deze eigendom te maken van een provinciaal museum of van de Staat. Deze lichamen geven de voorwerpen in bruilkeen aan een museale instelling in de streek waaruit deze voorwerpen afkomstig zijn.

Blijkt nu op een gegeven moment, dat dit museum niet meer voldoet aan de eisen, die aan een verantwoord beheer kunnen worden gesteld, dan neemt de eigenaar de verzameling terug. Wil men na verloop van tijd opnieuw in die streek een oudheidkamer of museum in het leven roepen, dan is de eigenaar verplicht deze voorwerpen in bruikleen te geven, mits voldoende garanties voor een goed beheer gegeven worden. Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt, dat de voorwerpen voor het nageslacht bewaard blijven en niet, zoals bij dergelijke kleine instellingen meer dan eens voorkomt, tengevolge van slecht beheer ten gronde gaan.”

Men ziet: de oprichting van een museum is een daad met konsekwenties, die aan de beheerders een grote verantwoordelijkheid oplegt!

Onze kleine musea

De openstelling van het museum van de Vereniging „Oud Schagen en Omstreken” op jl. Hemelvaartsdag gaf aanleiding tot voorgaande overpeinzingen.

Schagen, hoewel van oude en eerbiedwaardige afkomst, heeft helaas niet veel bewaard dat voor de minnaar van stadsschoon interessant en aantrekkelijk is. Het was of met de noodlottige brand, die een mensenleeftijd geleden haar mooie oude kerk verwoestte, de laatste belangstelling voor de historie en de liefde voor de oude monumenten ten onder was gegaan.

Door de Vereniging „Oud Schagen en Omstreken”, kort na de oorlog opgericht, werden de geesten weer wakker geschud. In en door deze vereniging werd geleidelijk zo een en ander tot een kleine verzameling bijeengebracht. We herinneren ons, dat men in 1947 ter gelegenheid van de te Schagen gehouden Westfriezendag reeds een kleine collectie kon laten zien; een aantal prenten van de veldwachter-romancier-tekenaar C. Bok, uit de eerste helft van de vorige eeuw, vormde daarvan de hoofdschotel.

In de laatste jaren werd de verzameling nog belangrijk uitgebreid. En nu heeft ze een eigen tehuis gekregen, nl. in een van de twee slottorens, laatste resten van het voormalig kasteel van de heren van Schagen.

Deze torens stonden er vroeger steeds een beetje triest bij, op een verwaarloosd en vergeten stukje niemandsland. In die troosteloze toestand was sindsdien reeds veel verbetering gebracht, maar eerst thans kan men spreken van een algeheel eerherstel.

De oostelijke slottoren herbergt nu Schagens Museum en heeft aldus een waardige bestemming gekregen. Moge de belangstelling daarvoor van gezonde en blijvende aard zijn!

Op Wieringen bestond al sinds lang een oudheidkamer, gehuisvest boven de gemeentesecretarie, die dus wel onder voortdurende hoede en toezicht stond, maar te weinig onder de aandacht van belangstellenden kwam.

De vorige zomer kreeg de verzameling onderdak in het verenigingsgebouw van de Ned. Herv. kerk te Oosterland. We vertrouwen dat de veiligheid hier evenzeer is gewaarborgd en hopen met burgemeester Kolff, dat behalve de trekkers, die in de jeugdherberg aldaar kunnen overnachten, ook anderen, niet alleen toeristen, maar vooral de Wieringers zelf het museum zullen bezoeken en het hun blijvende belangstelling zullen schenken.

(Wieringermeerbode, 2 Juli 1952)

Op Texel, dat al een bekend vogelmuseum bezit, tracht men nu blijkbaar eveneens te komen tot de stichting van een historisch museum. Toen de gemeente een oud huisje in de Kogerstraat had aangekocht, gingen er in de raad stemmen op daarin een oudheidkundige verzameling bijeen te brengen. De bekende historieschrijver van Texel, de heer Van der Vlis, die hoewel woonachtig te Amsterdam zijn eiland niet kan vergeten, juicht de aankoop van het oude, karakteristieke pand toe, maar acht het te klein om er een in alle opzichten wel-ingericht museum in onder te brengen. Hij pleit vervolgens voor redding en restauratie van een in historisch opzicht belangrijker en ook groter pand, nl. de oude „Vergulde Kikkert”, eens een bloeiende herberg, vanouds middelpunt van Texels openbaar leven:
„In dit gebouw hebben de Tesselaars enige honderden jaren lang hun vertier gevonden. Hier maakte men zich warm voor de nieuwe staatsorde, die de Fransen zouden brengen. Daar woonden een tijdlang de kasteleins van het Eierlandse Huis en hield Texel zijn feestmalen bij bruiloften en andere belangrijke gebeurtenissen. Nog is dit gebouwtje te redden, nog zijn de betegelde kamers een lust voor het oog en is de gevel niet geheel vervallen!”

De heer Van der Vlis somt al verschillende zaken op, die hij in een dergelijk museum van en voor Texel zou willen zien en die de geschiedenis van het eiland, vroeger en nu, zouden moeten illustreren. Terecht wijst hij op 't nut van het aanleggen van een kaart- en prentverzameling en van een bibliotheek betreffende Texel. Slechts met het slot van zijn betoog kunnen we niet helemaal instemmen. Hij zegt daarin:
„Misschien mag ik er op wijzen, dat gedurende de opstand der Georgiërs het archief van het Algemeen Weeshuis, waartoe ook het oude Kloosterarchief behoorde, in ruïneuze staat is komen te verkeren. Wij leven zeven volle jaren later. Wat is er met dit archief gebeurd sedert ik het met een paar andere Tesselaars uit de puinhopen haalde? En wat is er gebeurd met de archieven van de Ned. Herv. kerk in de Binnenburg? Ik weet hoe destijds leerlingen van de Zeevaartschool met talrijke authentieke acten uit de middeleeuwen aan de haal zijn gegaan. Ik weet ook, dat verschillende Texelaars stukken uit de Franse tijd, handschriften met oude keuren bijv. uit de zeventiende eeuw onder hun berusting hebben, die op het Raadhuis thuisbehoren. Stukken, die vroegere notabelen argeloos mee naar huis hebben genomen, maar die nooit teruggebracht zijn waar ze behoren: bij de kerkelijke of burgerlijke gemeenten. Wat zou het ideaal zijn als al deze rijkdommen van Texel's verleden in een behoorlijk, goed ingericht museum werden ondergebracht.”

Wij stemmen volkomen in met de wens van de schrijver, dat alle hier genoemde archivalia weer terecht en in goede handen mogen komen, maar ze horen in een museum niet thuis! Archiefstukken moeten in een archiefdepot van de desbetreffende kerkelijke of burgerlijke gemeente of zo op Texel een dergelijk depot ontbreekt op het Rijksarchief te Haarlem worden bewaard.

(Tex. Courant, 14 Juni en 12 Juli 1952)

Bezoekt uw museum!

Slechts daar waar een gezonde en zoveel mogelijk algemene belangstelling bestaat voor het plaatselijk museum heeft de stichting ervan zin en is er kans dat het stand zal houden.

Een museum leeft als er belangstelling voor is en als het bezocht wordt. Het mag niet zijn een min of meer verborgen bewaarplaats, waarheen alleen ingewijden de weg weten en waar overigens slechts nu en dan een verdwaalde vreemdeling zijn neus even binnensteekt. Een museum moet integendeel juist een actief, levend element zijn in het organisme van de samenleving. En wil een museum goed functionneren, dus leven, dan moet er voortdurend en blijvend zorg aan worden besteed, dan moet het museumbezit goed onderhouden worden en volgens de eisen des tijds op aantrekkelijke wijze tentoongesteld. Het mag niet onder het stof raken, het mag niet verstarren, niet stilstaan, maar het moet met zijn tijd meegaan. Ja, zelfs een oudheidkamer moet in zekere zin, in de wijze waarop deze aan het publiek gepresenteerd wordt, actueel blijven!

Want een museum, waar geen publiek komt, heeft even weinig zin en nut als een boek dat gesloten blijft en niet wordt gelezen.

Noord-Holland boven het IJ heeft verschillende interessante musea. Groot en van groeiende betekenis is het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen. Graag bezocht worden de stedelijke musea van Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en de aantrekkelijke Zaanlandse Oudheidkamer en het Molenmuseum te Koog-Zaandijk. Kleinere musea, maar zeer bezienswaardig, bovendien schilderachtig gehuisvest, zijn Bergens en Edams museum. Minder gelukkig gehuisvest, maar de moeite waard om te gaan zien zijn de Kennemer Oudheidkamer te Beverwijk, Purmerends Museum en de aardige musea van Midden-Beemster, De Rijp en Egmond-aan-Zee.

Bij een bezoek aan het wijd-beroemde planetarium van Eise Eisinga te Franeker, vroegen we aan de conservator: Wie komen hier? En deze antwoordde:
Mensen uit alle wereldstreken, alleen de mensen uit Franeker niet!

Laten wij in de vacantietijd ook onze eigen plaatselijke musea eens bezoeken. Heus, u zult er genoegen aan beleven, want ze mogen gezien worden!

Bijdragen en mededelingen voor deze rubriek gaarne aan het redactie-adres:
Emmastraat 87, Alkmaar.

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk