Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1953 » No. 6 » pagina 163-166

Ooggetuige-verslag van de woelige dagen te Nieuwe Niedorp, October 1799

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 8e jaargang, 1953, No. 6, pagina 163-166.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: H. J. Calkoen.

Veel Geachte Suster, Neef en Nigte.

Heden heb ik gelegenthijt om een brief na U Edelens te zenden.
Wij hebben Donderdag 3 Oct. Uw brieven en ruijker, alsmede die van Suster Scheltinga ontfangen; moest daar een daalder voor geven aan P. Peetoom van Artswoud. Wij waren verheugd over Uw welstand, maar bedroefd over het overlijden van Broeder Scheltinga, te meer daar wij niets van zijn ziekte vernomen hadden, doordat de eerste brief van Suster zoo lang onderweg is geweest.

Vrijdag 4 Oct. is onse colonel en zijn Vrouw, de Majoor en kapitijn met 3 knegten vertrokken, nadat wij deselve tien dagen hier hebben ingequartierd, met dagelijks 2 grote vueren aan, één in het keukentje van de stal om te koken en te braden en één hier in ons huys om te warmen. De Engelschen schijnen zeer kout van aart; het minste dat het kout is, moeten zij bij het vuur zitten en Schreeuwen dan maar om hout en turf – zelfs de Vrouwen, want die gebruijken geen stooven. De Colonelsvrouw bleef nog een dag langer als haar man. Toen zij meende dat zij gaan zou, gaven wij haar een rekening over hetgeen zij van ons gehad had, volgens haar eijgen zeggen dat wij alles mosten optekenen en datse ons wel voldoen zou. Zoals de vorige klanten ons ook gezijt hadden, doch op het eijnd niets gaven en zonder afscheid weggingen! Zoo ook hier: toen zij de rekening had wierd zij kwaedaardig en zei tot Dochter Frouke die in 't Engels tot haar sprak, dat zij niets van ons had gehad en schold ons en haar wat uijt. Dit was al wat wij van haar kregen. Eijndelijk vertrok zij 's morgens als een dief in de nagt, ging onze achterdeur uijt, de achterdeur van de stal in en zoo de voordeur van de stal uijt naar een boer daar haar paart stond en ging daar op en reed weg. Maar ziet: eenige uuren daarna quam zij weder terug en ging toen wel 6 à 8 huijsen bezien, dog viel het eijndelijk A. Mijts tebeurt: dat huijs was „koet”. Later, 5 Oct. is het volk hier allen vandaan gegaan en Sondagsmergen allen naar Schermerhorn. Vandaag, 8 Oct., zijn ze allen weder teruggekomen. Zij quartieren haarselfs maar weder in, in haar vorige quartier, net ofse thuijs komen! Tans zijn wij vrijgeloopen van inkwartiering, voor de eerste maal in ons huijs, maar hebben 6 paarden en 3 knegten in de voorstal. Heden Woensdagmorgen 9 Oct. word ieder hier aangezijt, dat die een graaf heeft, deselve binnen een half uur op de Verkenstraat moet besorgen; wat er 'beuren moet is God bekend. Altans het terugkomen naar Schermerhorn schijnt niet voordeelig te zijn voor de Engelschen. Ons Schipper heeft gisteren naar Alkmaar geweest en zijt zoo men zegt dat de Fransen daar weeder in zijn. Wij hadden gehoord van iemand die naar Alkmaar geweest is, dat daar verleden Zondag 3 maal in de grote kerk gepreekt is, 's morgens door Dominé Porjeere en dat de Erfprins onder zijn gehoor geweest is; van 11 tot 1 uur een Engelsche predikant en na de middag een andere stadspredikant. Hope dat gij dese in gesegende gesonthijd zult ontfangen zoo als wij tans, de Heere zij gedankt, bevinden; wensende wel van ook met een opgeruijmt gemoed, maar twijfelen daar wel aan. Het is gans zoo niet; dat wij 2 à 3 dagen eens wat opgeruijmt schenen omdat wij geen militairen hadden, schijnt het nu weer opnieuws veel benauwder te zijn. Wij kunnen niet recht achter de Waarhijd komen, wij kunnen niet beter als ons in de handen van Jehova over te geven en bidden om Christus wil vergeving van onze zonde, vertrouwende dat Hij uijtkomst zal geven op zijn tijt.

Zijt gegroet, zoo van mijn man als van mij en blijve met achting na toezending van des Heeren dierbaren Zegen.

U Ed. liefhebbende Suster en Tante
M. Koog, geb. Koeman

P.S. Tans kan ik met sekerhijd schrijven dat er Fransen en Pruijssen in Alkmaar zijn en de Engelschen zijn er allemaal uijt. Vandaag is ons pakhuijs weder een hospitaal geworden voor zieken en gekwetsten; tans word er braef gestookt in de grote keuken.

Donderdag 10 Oct. was hier een naare dag, toen viel er een slag voor tussen Langedijk en het Verlaat totdat eijndelijk het canon op de weg bij de herberg stont en het water tussen de Hollandschen en de Engelschen was. Toen gingen de Engelschen vluchten zoo ras als zij konden, zieken, gekwetsten, bagagie grooten en klijne, zelfs Mevrouw op haar ros huijlende en roepende: doe het Oranje weg, weg het Oranje! Zoodat N. Niedorp ras ledig was van de Engelschen. Tot ons geluk zoo wij meenden, maar de smert quam daarna. Wij moesten zien, dat zij het vee uijt het land mede namen, tot de melkkoeyen toe. Daar zijn boeren geweest daarse twintig melkkoe yen van mede genomen hebben en schaapen, ontelbaar! Op eene dag zijn er door Winkel meer dan drieduijzent koeijen doorgegaan, alle door de Engelschen gerooft. Toen het gevegt 10 Oct. 's morgens voorviel, toen viel hier aan de Langereis, schuijn over ons huijs nademiddag een gevegt voor. Tot ons geluk toen hebben de Hollanders getriumfeerd en de Engelsehen zijn gevlucht. Daarop kregen wij Hollandsche militairen. Het was de Colonel Abbema met nog een adjudant, daar wij zeer wel mede in onze schik waren. Abbema is een aldervriendelijkst man en zijn adjudant was een goede kennis van Broeder Scheltinga; tot Harderwijk zijnde quam hij geduerig aan Broeders huijs. Dog moesten Saturdag 11 Oct. 's mergens vroeg vertrekken. Saturdagmorgen, sooals wij meenden een halfelfje te drinken, kregen wij opt onverwachts tijding, dat wij het hoofdquartier moesten hebben en direkt kwamen 2 kapitijns, 1 jonker, een kok en 2 knegts. Terstont was het: de achterkamer om te slaapen, de voorkamer om te eeten, het binnenvertrek om te vueren terstont de schoorsteen op, een groot vuur aan. Een half uur daarna quam de Generaal Daendels al met zijn gevolg, zoodat wij niets voor ons vrij hebben, zelfs het keukentje niet. Tans, terwijl ik dit schrijf, zijn er reeds 4 kapitijns in het keukentje aan de maaltijt en in de voorkamer 16. Deze morgen reed de Generaal eens naar de batterijen die aan de Wateringskant gemaakt worden. Zoo als hij het brugje bij de watermolen overreed, brak hetselve en de Generaal viel in het water, dog sonder beseeren.

Om 8 uuren wierd ik door Schout Jansen geroepen om 4 heeren van Medenblik met hem in te quartieren, namentlijk Pont, Groot, Egges en Oly, die ras al achter ons huijs stonden. Toen ik bij ze quam, ging ik met ze en eenige militairen naar de binnenkeuken van S. Scheltinga, bezorgde ze een tafel, stoelen en op verzoek van Pont een glas water, hebbende die nagt daar op de stoelen doorgebragt. 's Morgens heb ik ze wat tee besorgt en mijn man een weijnig jannever, een goede jongen een schoot wittebrood en de kapitijn kaas. Zoo, als de heeren een boterham meenden te gebruijken, quam Jansen om ze op te eijsen.

Zij moesten zoo...

Het einde van deze brief die ik vond tussen oude familiepapieren, ontbreekt. Maar het geheel geeft, vooral in aansluiting met het artikel van de heer J. P. Geus („De Speelwagen” 1953, no 3) over de gebeurtenissen in diezelfde October te Koedijk, toch wel een goede kijk op de moeilijke omstandigheden, waaronder onze voorouders toen het hoofd omhoog moesten houden. Dat deden zij met een zekere gelatenheid, maar ook met berusting en niet zonder humor. Dat het voor hen vaak moeilijk was om uit te maken, wie vriend en wie vijand was, ook dit spreekt uit dit getrouwe verslag van een vrouw, die er middenin zat.

H. J. Calkoen

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk