Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1953 » No. 6 » pagina 183-188

Springtouwliedjes

Die de kinderen in Noord-Holland ruim een halve eeuw geleden zongen

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 8e jaargang, 1953, No. 6, pagina 183-188.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: M. Zwaagdijk.

In het volgende kunt u lezen, wat uw grootmoeder wel zong, toen ze met haar wollen kousjes in d'r klompjes en haar wippend „kattesteertje” in het draaiend springtouw sprong.
Zij sprak toen van „bochthippen”. In sommige delen van Friesland1 en in Vlaanderen heet het nu nog touwdansen en dit woord geeft het karakter van het spel het beste weer. Want gelijk oudtijds bij de dans steeds gezongen werd – en nu weer bij de Jeugdorganisaties – dansen de kinderen op de maat van 't gezang sedert eeuwen in het draaiende touw.
In de zeventiende en achttiende eeuw – en waarschijnlijk ook vroeger – was het ook een jongensspel. Dat blijkt uit de literatuur en uit afbeeldingen op prenten en schilderijen.
„Dan klapt hy met de sweep, dan springht hy door het toutje”, zegt moeder Branghtje van der Dreven van haar uithuizige jongen in het toneelspel van de Dordtenaar Pieter Godewyck: „Witte-broots-kinderen of Bedorve-Jongelingen.” (1641) en Jan Luiken schreef bijna een eeuw later in „'s Menschen begin, midden en einde” (1758, de eerste druk is van 1712):

Menig stelt zyn weg gevaarlijk aan,
Die hy met veiligheit kost gaan.
Het Knaapje, dat door 't Lyntje loopt,
Stelt zich gevaarlyk om te vallen:
enz.

Maar in grootmoeders jeugdjaren was dat anders. Misschien heeft grootvader wel eens door het touw gesprongen, om haar te plagen, misschien heeft hij in een galante bui wel eens voor haar geslingerd, maar dat was dan ook alles. Hij was veel te bang, dat men hem na zou roepen: „Maidjesgek! Maidjesgek!” Dat was z'n eer te na!

Hoe kwamen de meisjes aan haar springtouwliedjes?? Vele waren overgeleverd van geslacht op geslacht, er zullen er ook wel bij zijn geweest, die ze door moeder hadden horen zingen en soms hadden zij ze zelf gemaakt. Maar dit laatste behoorde tot de uitzonderingen. De liedjes uit de wereld van de volwassenen werden bekort, ook werden er stukken van verschillende liederen samengevoegd, ook wel geparodieerd en dan werden er ook nog rijmen van eigen maaksel aan toegevoegd, als:

Sara Marie
Mijn zusje heet Marie
En als ze geen Marietje heet,
Dan heet ze een, twee, drie.

Wel zeer bekend was het springtouwliedje, dat ik in de tachtiger jaren van de vorige eeuw op de speelplaats van de school te Hauwert heb horen zingen. Ik schrijf hier de tekst en melodie nog op uit het geheugen.

2/4
5 . 6 | 5 4 | 3 2 | 1 .|
Rozen bloeien op mijn hoed
5 . 6 | 5 4 | 3 2 | 1 .|
Had ik geld, dan was ik goed.
5 5 | 5 5 | 1 1 | 5 . |
Roosje kom toch bij mij staan.
6 6 | 4 4 | 5 5 | 3 . |||
Roosje, gij moet scheiden gaan.

Twee kinderen slingeren. Eén is bij 't begin in de bocht gesprongen en bij r. 3 komt een tweede er bij, waarna het eerste aan 't eind de bocht verlaat.
Het is een deel van een lied, dat gezongen werd bij de reidansen, die eeuwen geleden werden gehouden door de opgeschoten jeugd – ook wel door ouderen – terwijl men een krans van rozen om de hoed had gevlochten.2

Voor de volgende heb ik gebruik gemaakt van de rijke verzameling van Dr G. J. Boekenoogen, die deze door middel van de pers op 't laatst van de vorige en in 't begin van deze eeuw heeft bijeengebracht. Jammer genoeg hebben de meeste van zijn talrijke correspondenten de melodieën niet opgetekend. Deels doordat men dat toen van niet veel belang achtte en deels ook doordat niet iedereen in staat was, de melodie van kindergezang op te tekenen.
Van het volgende kan ik deze nog uit het geheugen opschrijven, doordat mijn moeder het schone lied zong onder haar huiswerk met de stofdoek en zo.

6/8
1 . 5 . 5 | 5 . 6 5 . 5|
In Den Haag woont een dragonder,
5 . 6 5 . 4 | 3 . 2 1 . . |
Een dragonder met zijn meid.
1 . 3 5 . 5 | 5 . 6 5 . 5 |
En die meid die wil niet weten,
5 . 6 5 5 5 | 3 . 2 1 . . |
Dat ze met een dragonder vrijt.
||: 1 1 1 6 . . | 6 6 6 5 . . |
Laat ze maar gaan, laat ze maar gaan,
6 . 5 4 . 3 | 5 . 5 3 . . :||
Want die meid heeft kwaad gedaan.

Hilversum, ± 19003

Mijn moeder zong: „Want die meid moet in de kraam.” In moreel opzicht raakte mij dat niet, want ik dacht aan de kramen van de kermis, waarin „die meid” dan verkoopster moest zijn.
Niet gezongen, dus alleen gezegd, werd:

In Den Haag, daar woont Sophie.
Ze is getrouwd met Willem Drie.
Willem Drie gaf haar een zoen
En daar was het om te doen.

(Var.: En daar kon ze niets aan doen.

Hilversum, ± 1900.

(Var.: Daar kon Sophia niet aan doen, doen, doen.

Hilversum, ± 1900.

Ik moet er de aandacht op vestigen, dat deze springtouwversjes niet speciaal Noordhollands waren. Ze werden ook elders in ons land gezongen.

2/4
0 5 | 5 5 | 5 5 | 1 1 | 5
Soldaatje, trek je rokje uit,
0 5 | 5 5 | 5 5 | 6 6 | 5 |||
Soldaatje, trek je rokje aan.

Dit is in ± 1900 aan Dr B. uit Den Helder en Hilversum gezonden, maar in 1894 precies zo uit Zuidzande (Z.). Natuurlijk heeft het springende kind de bewegingen van rokje aan- en uittrekken gemaakt, gelijk het in 't volgende haar zakdoek moest laten vallen en weer oprapen. En dan werd op dezelfde melodie gezongen:

Soldaatje, gooi je zakdoekje neer
Van 1, 2, 3.
Soldaatje, raap je zakdoekje op,
Van 1, 2, 3.

Zaan, Hilversum, ± 1900.

In grootmoeders jeugdjaren was in de wereld van de volwassenen het alcoholisme een even groot nationaal euvel als tegenwoordig. Zo niet erger. En de terugslag op het kind horen we in zijn spel.

„Oesje, medoesje,
Wat heb je in je zak?”
„Een doos met sigaren,
Een pijpje tabak.”
Buurman was dronken:
Foei! Wat een leven!
Sara Marie, Sara Marie,
Van 1, 2, 3.

Groetpolder, ± 1900.

Var.:
„Oesje Kardoesje,
Wat heb je in je zak?”
„Een glaasje jenever,
Een pruimpje tabak!”
Heb je ooit van je leven:
Mijn buurman is dronken:
Hij loopt op oude klompen.
Sara Marie,
Van een, twee, drie!

Akersloot, ± 1900.

„Sara!”
„Wat blieft, papa?”
„Kom eens even hier,
Ga eens naar de winkelier
En haal een kruikje bier”.
Van een, twee, drie!

Haarlem, ± 1900.

Ja, lang geleden heeft vader Cats al gezegd:

„Ghy sult vernemen op de straet,
Hoe dat de gansche weerelt gaet.”

Dat horen we ook in 't volgende:

2/4
Moeder, waar is Jan?
1 1 7 7 | 1
Daar ginder, daar ginder.
0 5 | 6 5 ' 5 . | 6 5 |
Moeder, waar is Jan?
0 6 | 6 6 7 7 | 1 . |||
Daar ginder komt hij an.

Waar is hij dan geweest?
In Bussum, in Bussum.
Waar is hij dan geweest?
In Bussum op het feest.

Wat heeft hij daar gehad?
Jenever, enz.
Jenever uit het vat.

Wie heeft hij daar gezien?
Zijn meisje, enz.
Zijn meisje Pauwelien.

Wat heeft hij toen gezeid?
Ik dank je, enz.
Ik dank je, lieve meid.

Hilversum, ± 1900.

Maar de tekst is nu beschaafder. Zo is „jenever uit het vat” veranderd in „een koekje op m'n gat” en nog beschaafder: „een koekje met een gat”.4
Verscheidene varianten zijn bij de hedendaagse jeugd nu nog bekend van 't volgende:

'k Heb een jasje gekocht,
Naar de lommerd gebrocht
Voor een stuiver of tien.
Laat je briefje eens zien!
Zo gezegd zo gedaan,
Naar huis toe gegaan,
'k Heb m'n centjes verteerd
En het dansen geleerd.
'k Heb er bier voor gekocht
Om de hoek van de Krocht.

Haarlem, ± 1892.

Maar het bier is er tegenwoordig uit verdwenen. Beter, maar toch even onbezorgd zingen nu de kinderen: „Heb koffie gezet met een stukje banket” etc.
De Krocht is in Haarlem een bekend stadsgedeelte.
Wel erg rauw klinkt:

„Jan, daar komt je moeder an!”
„Als ze komt, dan komt ze hier,
Als ze drinkt, dan drinkt ze bier,
Als ze eet, dan eet ze brood,
En als ze sterft, dan is ze dood.”

Hoorn, ± 1892.

Maar grootmoeder zal wel minder aan de woorden gedacht hebben, dan aan het rhythme, want haar eerste zorg was wel, om niet ontijdig „af” te zijn.
Liever dan met het bovenstaande besluit ik met een zachtzinnig, gemoedelijk humoristisch volksrijm, dat de toenmalige jeugd al springende heeft gebruikt.

Het Joodje droeg een bocheltje
En daarom liep hij krom.
Het kwam niet door het bocheltje,
Maar door zijn ouderdom.

Oosthuizen, 1892.

Laat me nog even het glibberige pad van de psychologie betreden. Hoe komt het, dat de kinderen uit Oosthuizen dit volksrijm konden gebruiken, om er op te springen? „Associatie van zielebeelden,” zei mijn leraar in zielkunde. Het bocheltje paste mooi bij de bocht. Kent u dit springtouwliedje?

Een, twee, drie, bochel op mijn knie.
1 1 | 3 . | 1 1 1 1 | 3 . |
Bochel op mijn haar, vind je dat niet raar? enz.
1 1 1 1 | 3 . | 1 1 1 1 | 3 . |

„En daarom liep hij krom”, was aanleiding, om gebukt in de bocht te springen.
Zo zouden we ook andere versjes van uit dit gezichtspunt kunnen bekijken. Maar dat zou ons te ver voeren.

M. Zwaagdijk

1 Zie: S. M. v.d. Galiën: Hwet wy as bern boarten. Frisia-Rige, njuggende nûmer, 1938. Uitg. De Fryske Biblieteek.
2 Bij Hoffmann von Fallersleben: Horae Belgicae, 11², blz. 250, No 138 is een rozenlied afgedrukt, bestaande uit 6 coupletten (zonder melodie). (Uit Haarl. Liedb., 27 dr. 1716). Het toont duidelijk het karakter van een reidans.
   1. Nu wil ik eens ommegaan,
      Rozen aan mijn hoedje!
      En zien, if ik ze vinden kan,
      Roozen, roozebloemen aan mijnen hoed!
      Hadden wij geld, wij hadden moed!
      Rozen aan mijn hoedje.

Dan volgen coupl. 2: Keuze van een meisje. 3. Beiden knielen. 4. Kussen. 5. „Ik zei: „Schoon lief, gij dient mij niet,” enz. 6. Ik zei: „Schoon lief, wij moeten scheiden.” enz. 't Is ook in Duitsland (Bonn) en Zuid-Nederland bekend geweest. In de verzameling van Dr G. J. Boekenoogen bevinden zich parallellen uit: Heilo, 's-Graveland, Hoorn, Hilversum, Haarlemmermeer, Haarlem en De Rijp. En dat alleen voor zover 't N.H. betreft!
3 Zie: B. Veurman en D. Bax: Liederen en dansen uit West-Friesland, 1944, blz. 230.
4 Het nu nog populaire: „We gaan nog niet naar huis” heeft dezelfde melodie. Zie: „De Speelwagen”, jrg. 1950, bl. 372.

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk