» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 6
» pagina 191-192
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 6,
pagina 191-192.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Dr. W. Lampen o.f.m.
Naar aanleiding van de mededeling van de heer IJsbrand Veenis te Assendelft in „De Speelwagen”1 over het kinderspel Herder, laat je schaapjes gaan, moge hier een toelichting en aanvulling volgen. In onze jeugd riepen wij, omstreeks 1898 ongeveer, te Alkmaar, een enigszins andere tekst dan de heer Veenis meedeelt. Hij luidde aldus:
1. Herder, herder, laat je schaapjes gaan.
2. Ik durf niet.
1. Waarom niet?
2. Om de boze weerwolf niet.
1. De boze weerwolf zit gevangen
Tussen twee ijzeren tangen.
Herder, herder, laat je schaapjes gaan.
In de tekst van de heer Veenis komt het woord weerwolf niet voor, maar wel de herinnering
eraan in de regel: „Ziet geen zon en ziet geen maan”.
De weerwolf is een overblijfsel van het voorchristelijk, germaans volksgeloof, dat ook in onze
streken het bestaan aannam van verschillende soorten geesten. Men kende watergeesten, onderaardse,
zwarte wezens zoals de nikkers, die in het water vertoefden en het bloed van verdronken mensen
uitzogen en de duikers, die badende kinderen roofden. Lang nog geloofde men aan meermannen en
meerminnen. Tot de veldgeesten behoorden alven en alvinnen, tuimelaars en ook de
weerwolven.2
De naam weerwolf komt in de oudste litteratuur der indogermaanse volkeren voor en wordt afgeleid
van het woord weer, wer, dat met het latijnse woord vir samenhangt en man betekent (zoals in
het woord wereld en weergeld). Men spreekt dan ook wel van de manwolf en bedoelt een man,
die zich door toverij in een wolf heeft veranderd. Volgens anderen echter komt het woord van were of
weri en betekent een man, die zich met een wolfshuid of vel bekleed heeft (vandaar wellicht de
uitdrukking: uit zijn vel springen). De Noren kennen de vargulft of varulf, de misdadige wolf. De
Grieken hebben de lykanthropos, de wolfsmens, de Italianen versipellis, dat is de huidwisselaar. De
H. Bonifatius waarschuwt in een zijner werken tegen het geloof aan heksen en geveinsde wolven. Uit de
Noorse sage van Egil Skallagrimsson zien wij, hoe onze voorvaderen zich zulk een wolfmens of weerwolf
dachten. Hij vertelt, dat zijn eigen grootvader zelf er een was. Hij was een vriend der
duisternis.3
's Avonds zwijgt hij en wanneer het donker geworden is, neemt hij een andere gestalte aan. Als wolf
valt hij met onweerstaanbare kracht de mensen buiten op het veld of op de weg aan. Men noemt hem daarom
kveldulfr, de avondwolf.4 Is zijn woede voorbij,
dan ligt hij 's morgens uitgeput te bed.
In verschillende streken (o.a. nog in Pommeren) geloofde men, dat de kinderen geboren tussen Kerstmis
en Driekoningen (de zgn. Twaalfnachten) weerwolven werden. Volgens germaans bijgeloof wordt de zevende
zoon van een zelfde echtpaar een weerwolf.4
Men kende de weerwolven hieraan, dat hun wenkbrauwen samengegroei d waren. Iemand kan zichzelf tot
weerwolf maken (maar waarom zou men dit doen?) door een wolfsgordel om het lichaam te dragen, vervaardigd
uit wolfsleer of mensenhuid. Dan gaat hij 's nachts uit om mensen te vermoorden of vee te verslinden.
Men ziet hier dus de angst van de schaapjes in het kinderspel gerechtvaardigd.
Wanneer de wolf in het spel door een der kinderen getikt wordt of geslagen, is hij wolf af. Hierin meen
ik nog een overblijfsel te kunnen zien van het volksgeloof, dat de weerwolf onttoverd kan worden door
hem te wonden of een degen met de spits op hem te richten.
Een christelijk element voegde zich later bij dit volksgeloof: men kon de weerwolf onttoveren door zijn
doopnaam te noemen. Staal of ijzer over hem te werpen was eveneens een goed middel voor het onttoveren,
dat men in Westfalen blank maken noemde.
In de zestiende en zeventiende eeuw heeft men in Frankrijk en Duitsland vele mensen als weerwolven
veroordeeld. Misschien had men toen ook al middelen om mensen te laten bekennen, hetgeen ze niet gedaan
hadden. Ik denk aan de pijnbank. In 1589 werd te Keulen een zekere Peter Stube, de weerwolf van Epprath,
ter dood gebracht, nadat hij bekend had dertien kinderen verscheurd en hun hersens verorberd te hebben.
In 1610 werden ook te Luik twee weerwolven gedood. Gelukkig is ons van dit bijgeloof alleen het kinderspel
overgebleven, maar ook dit is bijna verdwenen, ten gevolge van andere spelen, die dit spel vervangen
en van het druk verkeer op straat.
Toch leeft de weerwolf nog voort, maar gelukkig alleen in sagen en
verhalen.5
1 Jrg. 8 (1953), 29.
2 L. Ph. C. van den Bergh, Nederlandsche volksoverleveringen en godenleer, Utrecht 1836, 72.
3 Zie boven: Ziet geen zon en ziet geen maan. Volgens anderen luidde de regel na tangen:
„Tussen de zon en de maan”. Ik kan mij niet herinneren dit gehoord te hebben.
4 E. H. Meyer, Mythologie der Germanen, Strassburg, 1903, 84 v.
5 Zie J. Schrijnen, Nederlandsche Volkskunde, I (Zutphen, z.j.) 74.