» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 8
» pagina 241-244
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 8,
pagina 241-244.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Rector B. Voets.
Reeds enkele jaren duren de restauratiewerken aan de Westerkerk van Enkhuizen, die door bekwame
ambachtslieden onder leiding van Rijksmonumentenzorg worden uitgevoerd. En al zijn er verschillende
ontevreden mensen zonder gevoel voor het verleden, die hun schouders ophalen en spreken van geldverkwisting,
het merendeel van West-Frieslands burgerij volgt met belangstelling de vorderingen van deze ingrijpende
restauratie. Nu men binnen de kerk enkele fragmenten van oude sculpturen heeft ontdekt, heeft men zich
de vraag gesteld hoe of de kerk er vroeger van binnen heeft uitgezien. Uit het „Registreboeck
der kerckmeesteren van S. Gumaerskercke” (Arch. Enkhuizen, 4-78 no 1158) kunnen wij nu een
sobere beschrijving van het inwendige van deze kerk halen, die wij hier ten behoeve van de belangstellenden
in de restauratie weergeven.
De oude Westerkerk behoort tot het zgn. type van laatgothische hallekerken, een bouwwijze, die langs
de Belgische en Nederlandse kust werd gebezigd. De hallebouw kenmerkt zich door drie gelijkvormige
schepen, machtige pilaren en weinig versiering. Het was de goedkoopste vorm van bouwen, vooral omdat
men met de eigen baksteen kon werken. Dit leidde soms tot verrassende resultaten. Bij de meeste kerken
ontbreekt de toren en staat daarvoor een eenvoudige klokkenstoel.
De Westerkerk is geheel in deze geest gebouwd. Maar toch heeft men zich laten leiden om inwendig enige
passende versieringen aan te brengen, die de kerk een eigen karakter gaven. De ingang van de kerk lag
aan de westzijde: de uitbouwtjes zoals men ze thans kent aan de noord- en zuidkant en aan de oostzijde
bestonden nog niet. Mogelijk had men wel een eenvoudige ingang aan de noord- en de zuidkant - de oude
stukken over kroegjes aan de zuidzijde van de kerk, waar men onder de dienst even binnen kon wippen,
doen het ons wel vermoeden - maar de oostingang achter het vroegere altaar werd na de overgang van de
kerk gemaakt en ter herinnering aan dit feit schilderde men toen de voor de Katholieken minder prettige
tijdverzen op de balken. Men mag dit niet beschouwen als een staaltje van onverdraagzaamheid van de
ongetwijfeld felle stadsmagistraat uit het begin van de zeventiende eeuw, ook in andere kerken treffen
we dergelijke verzen aan.
Het priesterkoor, dat gedragen werd door de twaalf apostelkolommen, werd al in het midden van de vijftiende
eeuw afgesloten. In de hoogbloei van de Rennaissance liet men als afsluiting een koorhek snijden, dat
de bewondering van iedereen trekt. Rond het koor stonden de eenvoudige koorbanken, waarop de priesters
zaten, wanneer zij volgens het statuut van de zeven getijden hun dagelijkse gebeden moesten zingen.
Over het hoofdaltaar, waarvan het register alleen opmerkt, dat het hoog is, kan men in de oude stukken
weinig vinden. Terzijde van dit hoogaltaar stond een kunstig-bewerkte gothische houten toren, die als
Sacramentshuisje dienst deed. In die tijden immers bewaarde men het H. Sacrament niet op het hoofdaltaar
maar in een aparte kast.
Rond het koor, in de zijschepen, lagen de zijaltaren: aan iedere kant vier. In het registerboek worden
er maar zeven opgenoemd. Een ereplaats had het „onse lyeve vrouwe ter noodt”-altaar, dat
door verschillende Enkhuizers rijk begiftigd was. De nood Gods werd in heel West-Friesland zeer vereerd
en vanuit Hoorn, waar haar genadebeeld stond in de oude Mariakerk, was de devotie over alle steden en
dorpen verspreid. Het beeld van de nood Gods in deze kapel was dan ook een copie van O. L. Vrouw van
Hoorn. Voor het altaar lag het pompeuse graf van Pieter Pieters, alias Pieter Mens uit Bovenkarspel,
die bij testamentaire beschikking van 7 October 1551 die plaats uitdrukkelijk had bepaald. Dan lag
daar een altaar ter ere van de H. Anna, die in de zestiende eeuw zeer vereerd werd. De familie Volckert,
die een rol gespeeld had bij het totstandkomen van het Augustijnerklooster , had dit altaar rijk begiftigd
want, zo lezen wij in het register. Op 5 Maart 1568 gaven Volckart Frediricxz., canonik, Frederick
Volckartsz. en Simon Volckartsz. een zeer behoorlijk bedrag als jaarlijkse rente voor het onderhoud
van het altaar. En het werd van dit geld „behoirlyck verciert”, zodat dit ook wel een van
de mooiste zijaltaren zal geweest zijn. Ook was er een Antoniusaltaar, waarvoor de priester Pieter
Jansz. Bootshaeck zich had beijverd. Het werd rond 1560 opgericht en was een geliefkoosde bidplaats
van de landbouwbevolking, die aan de buitenkant van het oude Enkhuizen woonde. St Antonius was immers
de bijzondere beschermer van de landbouwers. Aan de rechterzijde lag het St Gummaersaltaar, eigenlijk
wel wat vergeten door het volk, maar toch luisterrijk versierd, omdat hij de patroon van de kerk was.
Ook had men een altaar ter ere van St Petrus en Paulus, op welk altaar „alle maenendaegen enen
zyelmisse sal werden gesongen voir die ellendige geloofighe zyelen op Jan Outgersz. bevel”. Het
meest merkwaardige was wel het „alre zyelen”-altaar. Men had in de oude parochie een
godsdienstige vereniging, het allerzielen-gilde genaamd. De leden kwamen in hun broederschapskleed
een paar maal in de week in hun eigen kapel tezamen om de H. Mis bij te wonen tot intentie van de
gelovige zielen en dikwijls hadden zij 's avonds een soort bijeenkomst, waarin dan een priester hen
onderrichtte over het naderend stervensuur. Men kan dit tenminste opmaken uit oude preekschema's, die
nog aanwezig zijn in de bibliotheek van de Westerkerk. Als laatste altaar wordt in het register vermeld
het Magdalenaaltaar.
Ofschoon men nog niet zoveel zorg besteedde aan de orgels als in de zeventiende eeuw, toch was er aan
de zuidzijde van de kerk een klein, maar goed muziekinstrument geplaatst om de dienst te begeleiden.
In het schip van de kerk zag men kleine bankjes staan waarop de gelovigen onder de dienst konden zitten.
Vaste banken zoals er thans in in de kerken staan, waren toen nog niet in gebruik. Zo kon de kerk beter
aan haar tweede doel beantwoorden: een laatste rustplaats bieden aan de gelovigen. Ook een preekstoel
was niet te vinden: men had een soort los verhoog, dat men kon verschuiven en vanaf deze plaats werden
de gelovigen toegesproken.
In de kerk kan men nog enkele sporen van eenvoudige polychromie vinden. In de bogen had men hier en
daar een eenvoudige versiering aangebracht, maar ofschoon bij de restauratie enkele fragmenten naar
voren gekomen zijn, kan men er zich toch geen goede voorstelling van maken, hoe of het vroeger geweest
is. Over de doopkapel, aan de noordzijde vindt men in de oude boeken niets, hoewel de plaats geheel
overeenkomt met de oude opvattingen over het kerkgebouw.
In deze eenvoudige schets hebben wij u een kleine indruk willen geven van de vroegere inrichting van
de Gommaruskerk, een van de mooiste godshuizen uit West-Friesland. En hoewel het niet de taak is van
de restaurateurs om alles terug te brengen in die oorspronkelijke vorm, kan misschien deze simpele
beschrijving hen helpen ter beantwoording van verschillende vragen, waarvoor zij tijdens deze
restauratie zijn komen te staan.