Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1953 » No. 9 » pagina 274-278

Het ontstaan van de Geslachtsnamen

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 8e jaargang, 1953, No. 9, pagina 274-278.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: D. Breebaart.

Ieder ogenblik gevoelt men de behoefte een bepaald individu aan te duiden en van anderen te onderscheiden. Hiertoe dient allereerst de geslachts- of familienaam en voorts maakt men gebruik van de voornaam of doopnaam.
De familienamen hebben in het begin van de vorige eeuw bij de invoering van de Burgerlijke Stand een staatsrechtelijk karakter gekregen, doch zij zijn als zodanig vele eeuwen ouder.
Bij Keizerlijk decreet van 18 Augustus 1811 werden de ingezetenen van Holland, die nog geen vaste familienaam hadden, aangezegd binnen een jaar er een aan te nemen; bij decreet van 17 Mei 1813 is deze termijn verlengd tot 1 Januari 1814, doch het bleek dat aan die beide lastgevingen niet direct gevolg werd gegeven, want bij Kon. Besl. van 8 November 1825, Stbl. 74, werd daarvoor nogmaals een termijn van een half jaar opengesteld.

Zoals gezegd zijn de geslachts- en persoonsnamen overblijfselen uit vroeger eeuwen, doch deze zijn dikwijls verbasterd, vereenvoudigd of vernieuwd, soms door onkunde, maar ook veelvuldig door persoonlijke smaak van de bezitter en daarnaast hebben ook buitenlandse invloeden hun indrukken op de geslachtsnamen achtergelaten.
Ten tijde van de Middeleeuwen, de periode, waarin de geschreven taal zich begint te ontwikkelen, is sprake van een overlevering van de namen onzer voorvaderen. Een gedeelte van de namenschat der voorouders is bewaard gebleven in Latijnse charters uit de twaalfde eeuwen daarna trad een opmerkelijke wijziging in de naamgeving in, hetgeen o.m. te danken is aan de geestelijkheid, die zoveel mogelijk de invloed van het Germaanse heidendom wilde tenietdoen. Ná de Hervorming kwam een groot aantal Bijbelse namen naar voren, terwijl in de Renaissancetijd klassieke namen zijn ontstaan.

De oudste familienamen zijn de vadersnamen.
Wanneer men tot een aanzienlijk geslacht behoorde, wenste men de verwantschap met zijn vader te doen uitkomen in zijn naam en omstreeks het begin van de zestiende eeuw treft men in oude registers veelvuldig namen aan als: Willem Dirkx, Klaas Janszoon e.d.
Een afzonderlijke groep vormde toentertijd de familienamen, die een Griekse- of Latijnse uitgang hadden en enkele voorbeelden hiervan zijn:
a. met Griekse uitgang: Mensonides (Menso), Hermanides (Herman);
b. met Latijnse uitgang: Fledderus (Vledder), Jansonius (Jan), Heinsius (Hein), Verdenius (Verden).
Een andere groep had een uitgang -i, als bijv. Sybrandi of -is, als bijv. Taconis of -anus, als bijv. Tilanus.

Men kan vervolgens de geslachtsnamen onderscheiden van aardrijkskundige oorsprong, de zgn. geografische familienamen.
Wanneer men zich destijds ergens vestigde, dan was het verklaarbaar, dat men zijn geslachtsnaam ontleende aan de plaats van herkomst, bijv. Jacob van Maerlant, Jan van Boendale e.a.
Vóór de naam van de plaats, de streek, de rivier uit het land van herkomst plaatste men het voorzetsel van. Voorbeelden Van Leersum, Van Rossum Van Deventer, Van Zeeland, Van Rijn, Van der Lek. Daarnaast treft men ook familienamen aan zonder dit voorzetsel, als bijv. Wijdenes, Berkhout, Beets, Holland, Waal.
Met gebruikmaking van de land- of streeknaam werd de geslachtsnaam gevormd tot een soortnaam als bijv. De Zeeuw, Hollander, doch in Friesland werd aan de plaatsnaam toegevoegd de letter a, als in Ferwerda, Holwerda.
Daarnaast ontleende men de familienaam aan een boerderij of state (Friesland). Voorbeelden hiervan zijn in Saksische streken de namen: Lieftinck, Ter Pelkwijk en in Friesland: Scheltinga, Fockema, Scheltema.

Deze groepen kunnen wat de geografische herkomst betreft nog worden aangevuld met andere voorbeelden als: akker: Akkermans; beek: Thorbecke (to der beke: bij de beek); berg: Spelberg; broek (moeras): Mastenbroek; dam: van Dam; hoek: Oosthoek; hof: Nijhoff, Tenhaeff; kade: Verkade; lage (open plek): Berlage; l00 (open plek) Tendeloo; molen: Vermolen; sluis: Beversluis; vaart: Poldervaart; veld: In 't Veld; woud: Van der Woude. In de meeste gevallen is helaas niet meer uit te maken, aan welke dam, dijk, vaart e.d. de familie haar naam heeft ontleend.

Onze woningen hebben tegenwoordig ieder een eigen huisnummer, doch dit laatste dateert uit het eind van de achttiende eeuw, want voordien had bijna ieder huis een eigen naam, in de vorm van een uithangbord of gevelsteen, hetzij uitgebeeld, hetzij geschreven en het was begrijpelijk, dat die huisnamen overgingen op de bewoners.
Wanneer in eenzelfde buurt twee personen woonden, die eenzelfde voornaam droegen, dan noemde men hen naar de naam, die vertolkt werd in de gevelsteen, dan wel naar wat stond afgebeeld op het uithangteken en zo was dikwijls sprake van bijv. Jan de Wolf en Jan Reael (muntstuk) of Klaas van der Bijl en Klaas van der Schaaf. Deze bijnamen, die vroeger algemeen gebruikt werden, waren later de vaste geslachtsnamen.

Een eenvoudig en sprekend kenmerk van een herberg, tapperij, was een kan en wie kent niet de naam: Wim Kan, de gevierde cabaretzanger?
Opdat deze afgebeelde kan in het verleden nog meer zou opvallen, versierde men deze met een krans, aanvankelijk gemaakt van groen loof en later van materiaal als hout of metaal en huidige namen als Groenekan, Krans e.d. zijn hieraan ontleend.

Ook heraldische figuren en voorwerpen waren in de Middeleeuwen veel in zwang en hieruit zijn voortgesproten geslachtsnamen als: Sabel, Lans, Pie(c)k, Schilt e.d. Daarnaast onderscheidt men tegenwoordig nog namen die ons doen herinneren aan gebruikte gereedschappen en die alle dateren uit de Middeleeuwen, toen de handelslieden en ambachtswerkers zich hadden verenigd in gilden. De verschillende handwerken, die men toen beoefende, gingen gedurende generaties over van vader op zoon en het werd als een grote eer beschouwd om aan zijn voornaam of vadersnaam die van het uitgeoefende beroep of ambt toe te voegen; deze toevoeging bleef dikwijls gehandhaafd voor de verdere familieleden, die zelf naderhand een andere bezigheid gingen uitoefenen. Deze familienamen kwamen in het Zuiden van ons land meer voor dan in de andere landsgedeelten, hetgeen er op wijst, dat in de streek, ten Zuiden van de grote rivieren, de handel, de nijverheid en de kunst eerder tot bloei zijn gekomen dan elders.
Bekende Zuidnederlandse namen zijn: Laekenwever, Raemakers (radermaker), Hoedemakers, De Saedelaar, Silversmit, Bouwmeester, Timmerman en andere en in ons land wil ik nog wijzen op namen als Klinkhamer, Breeuwer, Bierman e.a.

We zijn ongemerkt gekomen tot de derde groep familienamen: die ontleend zijn aan de natnen van een ambacht, een beroep, een bedrijf, een handwerk e.d. en bij nadere bestudering valt het ons op, dat de oudste namen in ons land zijn: Herder, Schepers, De Jager, Schipper, Vis, Visser, dus namen, ontleend aan de eerste bezigheid, waarmee onze voorouders zich ophielden, voordat van handel en nijverheid nog sprake was. Ook zijn reeds oud de namen, ontleend aan het boerenbedrijf als: de Boer, Boerema, Bouwman, Akkerman, De Zaaier e.d., alsmede samengestelde vormen van geslachtsnamen, waarvan als voorbeelden kunnen worden vermeld: Botvanger, Varkevisser (dit laatste ontleend aan de bruinvissen- of zeevarkensvangst).
Daarnaast kwamen andere geslachtsnamen naar voren als: Bakker, Smid, Slager Schoenmaker, Mulder, Molenaar, Olieslager, Metselaar, Verwer, Koetsier, Schenk (schenker), Brouwer, Droste (drost), Scholte (schout).
Aan de oorlogsvoering, die van alle tijden is, herinneren ons namen als: Ruiter, Maarschalk, Admiraal, Krijgsman e.d.

Een vierde groep bevat de geslachtsnamen, die gebaseerd zijn op lichamelijke en geestelijke eigenschappen, en die oorspronkelijk werden bedoeld als bijnamen, waarvoor als voorbeelden kunnen gelden: Karel de Grote, Pepijn de Korte en Karel de Kale. Ook de kleur van het haar, een der meest opvallende eigenschappen van de mens, gaf aanleiding tot familienamen als: De Wit, Zwart, De Bruin. Aan andere lichamelijke eigenschappen zijn ontsproten geslachtsnamen als: De Ronde, Korthals, Breebaart, Kroese, Krul.
De naam Ligtvoet zal wel oorspronkelijk een bijnaam zijn geweest van iemand, die vlug ter been was, terwijl de naam Bervoets aanduidt, dat de drager van die naam barrevoets, op blote voeten door het leven ging. Suijkerbuyck was de naam van de man, die een liefhebber was van veel en vooral lekker zoet eten en voor degene, die dorstig was uitgevallen en bijgevolg veel drank tot zich nam en waarvan de volksmond beweerde, dat hij een droge lever had, was zeer toepasselijk de naam: Drooglever.
Geestelijke en karaktereigenschappen, die bij een bepaald individu opvielen, deden namen ontstaan als: De Goede, Kloeke, De Rijke, Ligthart, Vroom, Dapper e.d.

Voorts zijn een aantal namen kenmerkend voor ee~ bepaalde streek van ons land en hieronder volgen enkele voorbeelden, waarbij moet worden vastgesteld, dat ik in de keuze mij zeer heb beperkt:
Friesland: Douma, Dijkema, Swierstra, Kamminga, Scheringa; Groningen: Geertsema, Hoeksema, Bolthuis, Berghuis;
Drenthe: Smeenge, Sinninge;
Overijsel: Eggink, Knottenbelt, Ter Braak, Ter Weeme, Ten Bruggencate;
Noord-Holland: Baas, Dil, Mul, Laan, Dam, Balk, Oud (één-lettergrepige geslachtsnamen);
Zuid-Holland: Den Boer, Den Breejen, Den Hertog, Den Hollander; Zeeland: Adriaanse, Leendertse;
Brabant en Limburg: Smulders, Smits, Sweers, Goemans, Schuermans.

Vele geslachtsnamen zijn ontleend aan namen van dieren, vogels en vissen, die destijds waren afgebeeld op de uithangtekens en hiervan kunnen we de volgende voorbeelden vermelden: Leeuw, Bontekoe, Zwaan, Muis, Kikkert, Calkoen, Baars, Zalm, Bot, Haring e.a.
Aan planten en vruchten zijn ontleend de familienamen : Van der Linde, Van den Abeelen, Tulp, Noteboom, Appel, Bes, Roos, Pruim e.a.
Een gering aantal geslachtsnamen vindt zijn oorsprong in de delfstoffen als bijv. Koper, Staal, Diamant. Ook vindt men de metalen terug in daarmee in verband staande beroepen als: Blikslager, Koperslager e.d.
Voor familienamen, ontleend aan hemellichamen, natuurverschijnselen en jaargetijden dienen we ook terug te gaan tot de huisnamen van weleer en enkele voorbeelden hiervan zijn: Zon, Van den Aardweg, Hemelrijk, Storm, Vonk, Winter, Zomer, Mey, Maandag.

Ook de lichaamsdelen zijn voor diverse personen aanleiding geweest deze te verbinden aan de geslachtsnaam; zo zijn nog bekend namen als: Hooft, Baard, Kuit, Been, Voet, Vel enz.
Vervolgens zijn familienamen ontstaan, die hun oorsprong vinden in het feit, dat de drager bijv. sommige spijzen of dranken prefereerde of bij voorkeur een bepaald kledingstuk droeg en hiervan kunnen worden vermeld: Pannekoek, Van der Spek, Kool, Oly, Honig, Hoed, Mantel, Den Das, Buis, Katoen.

Op de uithangtekens trof men ook wel munten aan en in dit verband zij gewezen op geslachtsnamen als: Daalder, Stuiver, Penning, Braspenning (dit laatste was vroeger een muntstuk van geringe waarde, 6 cent).
In vroeger jaren behoorden vele boerderijen aan de kloosters en deze kregen de naam van „kloosterhoeven”, terwijl de bewoners ervan de naam droegen van Kloosterboer. Met de naam Meijer werd in het verleden bedoeld de pachtboer, vandaar de nog veelvuldig voorkomende naam Meier, De Meijere, Meijer e.d. alsmede de samengestelde geslachtsnaam: Brenninckmeyer Gravemeyer e.d.

Wat ondereen scheldnaam dient te worden verstaan is genoegzaam bekend, doch het was moeilijk de grens te trekken tussen bijnamen en scheld- of schimpnamen. Wat als spotnaam was bedoeld kon licht tot erenaam van de drager in het verleden worden en in dit geval wil ik wijzen op de namen de Geus en Geuzenbroek, welke beide namen nog dateren uit de tijd van de Geuzen.
Tegenwoordig speelt de bijnaam nog een belangrijke rol, bijv. voor personen, die onder de aandacht van de politie vallen, denk hierbij eens aan Toon de Soep uit Oss. Misdadige elementen staan veelal beter bekend onder hun bij- of scheldnaam, dan onder hun familienaam. Ook zijn er bepaalde dorpen in ons land, waar dezelfde geslachtsnaam veelvuldig voorkomt en dan krijgt de drager ervan een speciale bijnaam. Wanneer men een bezoek aan Volendam brengt, dan komt men hiermee maar al te dikwijls in kennis.

De zaak van de naamsaanneming werd in vroeger jaren zeer luchtig opgevat, omdat men van mening was hier slechts met een tijdelijke maatregel te doen te hebben. Het gevolg was, dat menigeen een naam draagt, die niet buitengewoon fraai is te noemen en niet dan met veel moeite en kosten gewijzigd kan worden. Daarbij kwam nog, dat deze namen destijds werden opgegeven door ongeletterden en werden vastgelegd door eenvoudige lieden, die de naam spelden, zoals het hun inviel, want de schrijfwijze stond in vroeger jaren in het geheel niet vast. Sommigen geloofden het daarom wel en hadden dus steeds zonder „van” geleefd en werden genoemd: Zondervan. Een ander wenste dezelfde naam als zijn voorganger, maar werd verkeerd begrepen en heette voortaan: Van 't Zelfde. Andere merkwaardige namen zijn bewaard gebleven als: Uitentuis, Zeldenrust, Soetekouw, Kreukniet, Stuurop, Waterdrinker e.a.

Tenslotte zij nog vermeld het betaan van samengestelde geslachtsnamen als: Quarles van Ufford, Menagé Challa, Bosch van Rosenthal, De Blocq van Scheltinga, Douwes Dekker, Van Rees Vellinga e.a.

Het erfelijk worden van sommige individuele bijnamen valt naar het schijnt in het begin van de dertiende eeuw. Toen ontstonden dus de familienamen; het veranderen daarvan werd reeds in 1555 door Hendrik II aan banden gelegd. Het werd afhankelijk gesteld van verkregen patentbrieven. Al voerde Frankrijk in 1792 de burgerlijke stand als staatsinstelling in, hier te lande bestond geen algemene instelling van die aard, ofschoon de geestelijkheid reeds in de Middeleeuwen doop- en trouwboeken hield en de schepenen zich ook onledig hielden met het bijhouden van trouwboeken, doch al deze registers werden niet altijd nauwkeurig bijgehouden en boden weinig waarborg voor juistheid en volledigheid. De inlijving bij Frankrijk maakte in 1810 een eind aan de vrijheid, want 1 Januari 1811 werd voor het Zuiden en 1 Maart d.a.v. voor het Noorden de Code Civil ingevoerd, die bepalingen bevatte omtrent namen en voornamen.

Dit artikel beperkt zich tot het geven van een klein gedeelte van te behandelen materie; de stof is zo overvloedig en het terrein zo uitgestrekt, dat het mij niet mogelijk is hierover verder uit te weiden.

D. Breebaart

Literatuurlijst:

Elenbaas: Handboek voor de Burgerl. Stand.
Koudstaal: Hoe komen wij aan onze Familienamen.
Meertens: De betekenis van de Nederlandse familienamen.
Uitman: Hoe komen wij aan onze namen.

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk