» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 10
» pagina 294-298
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 10,
pagina 294-298.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: E. J. Huizinga-Onnekes.
Het is mij een vreugde in „De Speelwagen" iets te mogen vertellen over het leven van een
Doopsgezind predikant, Jan Corneliszn. de Bleyker, die omstreeks het midden der achttiende eeuw te
Alkmaar woonde en werkte.
Wanneer we het portret van hem, dat hangt in de consistoriekamer der Doopsgezinde kerk te Alkmaar,
aandachtig bekijken, dan zien we een ernstige deftige dominee voor ons, op wiens wezen nog de stempel
gedrukt is van de ernst der voorbijgegane tijden. De Doopsgezinden hebben het niet gemakkelijk gehad.
Ze zijn hevig vervolgd en ook de twisten onderling, want ze zijn weer in verschillende groepen verdeeld,
hebben hun leven niet gemakkelijk gemaakt. Maar ook in de tijd waarin ds. de Bleyker leefde, waren de
moeilijkheden nog niet voorbij.
Ds. Jan de Bleyker
Naar geschilderd portret door J. P. van Horstok
(Foto „Flandria”)
In 1577 ontvingen ze van de Prins van Oranje godsdienstige en burgerlijke vrijheid en in het laatst
der zestiende en begin zeventiende eeuw bleek hun aantal dan ook zeer vermeerderd te zijn. Met bezorgdheid
sloeg de landskerk deze wassende stroom gade en vroeg zich af wat er tegen te doen. Men besloot de
maatregelen tegen hen te verscherpen. Afgezien van strenge bepalingen werden ze nog tegengewerkt door
de plaatselijke overheden, zulks op aandrang van de kerk.
Tijdens de patriottische woelingen werd in vele Doopsgezinde harten de hoop levendig op een spoedige
uitkomst. In de Gereformeerde (Herv.) staatskerk bestond nl. een privilegie, dat men lidmaat moest
zijn om staatsambten te kunnen bekleden. Daarom sloten de Doopsgezinden zich bij de vrijcorpsen aan,
die de volksrechten tegen de stadhouder zouden hebben te verdedigen. Daarover waren de Gereformeerden
van de oude stempel zeer verbolgen. We weten dat de patriottische beweging langzamerhand verlopen is,
omdat zij de nodige bekwame leiders miste, terwijl de hoop op Frankrijks hulp een misrekening bleek.
Maar de grote omwenteling kwam toch. Door de gebeurtenissen van 1795 werd de Gereformeerde kerk van
hare bevoorrechte plaats gerukt en de Constitutie van 1798 bracht aan de Doopsgezinden gelijkstelling
met de Gereformeerden.
En nu iets over de Doopsgezinden zelf. Ze waren over het algemeen eenvoudig, degelijk en streng in de
leer. De lijfspreuk van Menno Simons hadden velen tot hun eigen gemaakt: „Want niemand kan
een ander fundament leggen, dat hetgeen gelegd is in Jezus Christus" (I Cor. 3:11). Hun geestelijke
beginselen waren: doop der volwassenen, viering van het Avondmaal als gedachtenismaal, verbod van de
eed, nalating van de krijgsdienst en een toepassing van sommige bijbelse voorschriften. Door hun eenvoud
en spaarzaamheid brachten velen het tot grote welstand, wat weer gevaren meebrengt. Later werden ze
minder streng en kenmerkten zich vooral door hun zin voor een practisch Christendom en een stellen van
het leven boven de leer.
In de lijst van deze tijd en met deze geestesgesteldheid moeten we ons ds. Jan de Bleyker voorstellen.
Maar zijn natuurlijke blijmoedigheid en zijn fantasie zullen zich uitgeleefd hebben in zijn werk. Hij
was een goed tekenaar. Dat kan men aan zijn knipsels zien, die met tekeningen in enkele fijne kleuren
en met Oostindische inkt opgewerkt zijn. Ze vertonen alle hetzelfde karakter. Ze zijn tintelend van
leven met sierlijke slingers, druiventrossen, vlinders, vogels en mensen.
In de medaillons ziet men zinnebeeldige, mythologische en bijbelse voorstellingen.
De familie De Bleyker stamt oorspronkelijk uit Middelharnis op Overflakkee. Daar schijnen vele leden
van het voorgeslacht begraven te zijn. Eén lid der familie kwam terecht te Zierikzee en in
November van het jaar 1707 is daar geboren: Jan Corneliszn. de Bleyker, stellig van Doopsgezinde
ouders, want die waren er in die tijd te Middelharnis niet weinig. Het is niet onwaarschijnlijk dat
zijn vader reeds Doopsgezind leraar geweest is. In 1728 werd hij zelfleraar der Doopsgezinden te
Sommelsdijk, het tweelingdorp van Middelharnis.
In 1738 werd hij beroepen te Aalsmeer op een inkomen van ƒ 150. Na de intreepreek werd hij
ingezegend door ds. Timen van Hilten aan de Uithoorn. In 1747 werd hij beroepen te Alkmaar op een inkomen
van ƒ 700 per jaar. Hij deed zijn intrede op 10 December en hertrouwde aldaar met Jacomijntje
van der Maan, weduwe van Dirk Kok (haar dochter Maartje Kok huwde aldaar 8 October 1761 met Pieter
Koekebakker). Hoe zijn eerste vrouw heette heb ik helaas niet kunnen ontdekken.
Ds. de Bleyker heeft drie zonen gehad bij zijn eerste vrouw: Michiel, Cornelis en Jan en ze zijn ook
alle drie Doopsgezind predikant geweest. Bijzonderheden over zijn nakomelingen zijn ontleend aan een
artikel in „Doopsgezinde Bijdragen” van 1889 van de hand van W. Bruinvis.
Bij de tweede vrouw had hij één zoon Jacob, die evenwel reeds op elf jarige leeftijd
stierf, op 1 October 1765. Hij zelf stierf 10 Mei 1783, ook te Alkmaar. Drie jaar tevoren was zijn
portret geschilderd door J. P. van Horstok. Hij zal in de schilderswereld uit die tijd niet onopgemerkt
gebleven zijn.
Michiel, geboren 1734 en gedoopt te Alkmaar 20 November 1755, studeerde aan het Doopsgezind seminarium
„De Zon” onder leiding van Petrus Smidt. Hij werd December 1856 predikant te Twisk op een
inkomen van ƒ 300. Hij was getrouwd met Trijntje Gerritsdr. Hartog van Purmerend. Van Twisk
ging hij naar Westzaan en daarna werd hij aangesteld aan „De Zon”, waar hij vele jongelui
opleidde voor het predikambt. Hij is bekend geworden door de vele geschriften die hij uitgaf. Het
echtpaar had drie kinderen. Elisabeth huwde met Johannes Koekebakker van Westzaan en Johanna met Haro
Joachim Coster uit Amsterdam. Ze stierven kinderloos.
Jan studeerde eveneens aan het Doopsgezind seminarium onder leiding van de domineeszoon J. A. S. Hoekstra
uit Emden en werd daardoor waarschijnlijk ook predikant te Emden, daarna te Den Helder en Huisduinen,
Ouddorp, Aalsmeer, Huizinge en Westerembden. Hij was getrouwd met Catharina van Maarseveen en ze hadden
slechts één zoon, die een boekhandel heeft gehad in Utrecht en later rentenierde op het
buitengoed „Meerrust” bij Warmond. Ook hij liet geen kinderen na en over de erfenis van
deze afstammelingen van ds. Jan de Bleyker zijn later proccessen gevoerd.
De tweede zoon, Cornelis, is Doopsgezind predikant geweest te Kolhorn en Barsingerhorn, daarna te Twisk
en Abbekerk. Hij was getrouwd met Aaltje Vertelder en hun enige zoon Jan stierf ongehuwd 24 September
1824 te Kolhorn.
De derde zoon Jacob, was achtereenvolgens Doopsgezind predikant te Langedijk en Koedijk, later te Oudesluis
in de Zijpe, waar hij 23 April 1790 overleed. Hij was gehuwd met Guurtje Metselaar. Hun dochter Jacomijntje
trouwde met Johannes van Straten en zo waren er geen mannelijke nazaten meer die de naam De Bleyker voerden.
Bruinvis vertelt ook iets over het knipwerk van Jan de Bleyker. Hij heeft knipsels gemaakt op de huwelijken
van zijn zoons. Dat van Cornelis was indertijd in het bezit van ds. Hoekstra te Twisk. Een ander knipwerk,
getekend in 1728 was bij de weduwe J. de Bleyker te Alkmaar, een derde bezat J. van Waert te Westzaan.
Het werd nog gezien op een tentoonstelling te Zaandam in 1874.
Verzameling Leo Bisterbosch, Amsterdam (Foto Joop Wijnand)
Mij zijn drie knipwerken van hem bekend. Eén ervan was in het bezit van wijlen ds. Michiel Onnes, Doopsgezind predikant te Veendam. Het is vrij groot, maar uiterst fijn geknipt en versierd met keurige tekeningen, meest ontleend aan de Bijbel, maar ook metmythologische en zinnebeeldige voorstellingen in medaillons aangebracht ter grootte van een gulden. In het midden twee iets grotere medaillons met de namen van het bruidspaar in de buitenrand. In het midden, onder de bruidskroon de voorletters daarvan in monogram, kunstig dooreengestrengeld.
Knipsels van Ds. Jan de Bleyker
Wanneer men van een zekere „stijl” zou spreken, dan zou men het Barok kunnen noemen,
bijv. de bogen en rechte lijnen in het midden. Dit volgde op de Renaissance en liep uit in de Rococo
(Lodewijk XV). Het is een huwelijksoorkonde en in het halfrond staat: „Pieter Koekebakker in
den echt verenigd met Maartje Dirks Kok, den 8en October 1761”. En verder naar onderen: „Door
Jan de Bleyker Leeraar der Doopsgezinden in Alkmaar, oud 53 jaar, 1761.”
Ds. Onnes vertelde dat de knipstukken gemaakt werden om er wat bij te verdienen. De tractementen waren
klein en niet toereikend om in het onderhoud van hem en zijn gezin te voorzien. Het knipwerk is na het
heengaan van ds. Onnes verkocht aan kunsthandelaar en bidprentjesverzamelaar Leo Bisterbosch, St.
Luciensteeg 22, Amsterdam, die het als een kostbaar kleinood bewaart.
In het Rijksprentenkabinet te Amsterdam viel mijn oog, bij het nazien der verzameling knipwerken,
onmiddellijk op een werkstuk van ds. Jan de Bleyker. Het is origineel en men herkent het uit duizend.
Het is door hem gesigneerd en gemaakt in 1760 ter gelegenheid van het huwelijk van Jacob Berkhout en
Alida Verlaan.
Elders ontdekte ik nog een knipwerk, iets minder rijk geornamenteerd dan voornoemd knipsel. Het is een
herinnering aan de zilveren bruiloft van Pieter Huurkamp van der Vinne en Anna van der Schaft van 1
Juni 1786.
Wij leevde God zij Lofin Vreede na ons Paaren
tot op dees Dag een reeks van 25 jaaren.
Ds. de Bleyker bezat ook een zekere vermaardheid als kleinschrijver . Hij overtrof in dat opzicht
de Amsterdammer J. E. Dinger („Konst- en Letterbode”, 1805). Zonder bril of vergrootglas
te gebruiken wist hij „Het Onze Vader” tien keer op de grootte van een stuiver te schrijven.
C. W. Bruinvis noemt Jan de Bleyker een kunstvaardig knipper. Zijn knipsels, deels gesneden en
getekend zijn inderdaad zeer kunstzinnig, knap en uitstekend van compositie.