» Diversen
» De Speelwagen
» 1953
» No. 10
» pagina 298-301
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
8e jaargang,
1953,
No. 10,
pagina 298-301.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: G. de Beurs.
Daar waar de vloedgolven de Helderse zeedijk beuken, leven kleine huisjesslakken in allerhande kleuren.
Hun huisjes zijn ruwen stevig, zodat ze tegen een stootje kunnen. Als het water valt, kruipen ze tussen
de stenen en sluiten de deur met een stevig plaatje af, zodat ze niet uit kunnen drogen. Dit is de ruwe
alikruik, waar de alikruikenvisser zijn neus voor optrekt.
Daar tussen de stenen van de oude oesterput leven ook andere alikruiken, welke daar bij hoog water de
algen van de stenen grazen. Ze zijn geel van kleur en hun huisjes zijn plat. Dat zijn de stompe alikruiken.
De vissers laten ook hen met rust, want ze zijn ook te klein.
Daar achter komt de zeesla-vlakte. Tussen die zeesla leven de gewone alikruiken. Dat is de soort, welke
de alikruikenvisser hebben wil. Maar toch die alikruiken, welke tussen de zeesla leven bevallen hem
niet. Ze kruipen veel te diep in hun huisjes terug.
Ze zijn mager, want de vloed brengt maar een paar uur water, zodat de tijd om te grazen te kort is.
Daar achter de mosselenbollen leeft dezelfde soort, maar deze is beter, dus die moeten ze hebben.
Er is weer een r in de maand, zodat de alikruiken weer gevist kunnen worden.
Kees de Boer had zijn spullen de vorige avond nog in orde gemaakt. Een klein harkje, zelfgemaakt van
hout en met grote spijkers als tanden. Bovendien een netje om de kruikels in te harken en een mand.
Zo roeide hij toen de eb begon te lopen de Helderse haven uit, langs de Kolenplaat tot aan het Nieuwe-werk.
Daar aan de overkant van de geul moesten volgens Kees de grootste alikruiken zitten.
Toen hij daarheen roeide vloog er een grote troep roestrode vogels op en zette koers naar een andere
plaat. Het waren rose grutto's, verwant aan onze gewone grutto. Ze broeden in het hoge Noorden en zijn
nu weer op de trek naar het Zuiden. Het aantal strandlopertjes vermeerdert nu bij de dag, evenals bontbek
en strandpluviertjes en overal hoor je het te-piet van de honderden scholeksters. Het zal zolang wel
niet meer duren of de rotgansen zullen er weer zijn, al is het dan niet in zo grote aantallen als we
vroeger gewend waren.
De toppen van de mosselenbollen begonnen reeds bloot te vallen.
Het bootje koerste daarheen. Kees stapte uit om eens te kijken. Het bootje ging voor anker. Het harkje
en het net nam hij alvast mee. Op de drooggevallen toppen valt het niet mee, ze zijn daar te klein. Zo
waadde hij verder naar dieper gelegen plaatsen. Daar worden de kruikels groter doch ze zijn er maar dun
vertegenwoordigd. Kees sleepte het net over de mosselen, maar de vangst viel niet mee; toch ging hij
daar een poosje mee voort, tot er meer water weg was.
Meer bootjes kwamen er de haven uit en allen verspreidden zich over het wad. Enkelen gingen heel naar
de Kooy-hoek, anderen namen de Lange-dam en weer anderen visten langs het schor waar de alikruiken wel
dik zitten, maar niet groot zijn.
De vangst op de mosselenbol leverde ook maar weinig op. Kees had een half zakje bij elkaar geschraapt,
waarvan het grootste deel nog lege mosselschalen was. Toen er meer water weg was, ging hij verder op
inspectie. Kees stak zijn oud zwartgebrande kalken pijpje gevuld met BZK eens aan en waadde met het
mandje en een paar zakken een kant heen.
Hij kwam op een plaats waar hier en daar nog een klein dotje zeegras groeide en achter die dotjes
liggen hoopjes mosselen bezet met dikke alikruiken. Handig wipte hij met het harkje de mosselen opzij
en harkte de kruikels in 't netje. Het duurde niet lang of het netje was vol met dikke alikruiken.
Daarna ledigde hij het net in de mand. Zo waadde hij steeds verder.
Het water ebde weg en meer land kwam bloot. Het „waterschap” veranderde geheel en al in
een landschap. Na een half uurtje had hij zijn eerste zakje vol. Toen moest hij naar het bootje, dat
anders droog kwam te liggen. Het ankertje trok hij op en duwde het bootje over het slik in de richting
van de stroomgeul. Bij de stroomgeul legde hij het ankertje uit. Daar waar het bootje lag was de geul
niet diep. Maar even verder was het water donkerder, het moest er dus dieper zijn. Kees ging daar even
kijken. Wat was dat daar in de diepte? Hij waadde er heen. Zijn laarzen liepen over. Het water stroomde
naar binnen. Hij had er geen erg in, want daar in de diepte lag het vol met alikruiken, zomaar voor
het opscheppen. Hij waadde zo snel mogelijk terug om zijn gereedschap op te halen.
Terug sleepte hij de zak alikruiken achter zich aan en onder de andere arm had hij de mand waarin het
harkje en het netje lagen.
Vijf minuten later stond hij tot aan zijn knieën in het water en baggerde de alikruiken uit de
slenk van de geul. Het was een goudmijntje gelijk. Hij werkte als een paard. Toen de zakken vol waren
gooide hij ze los in de boot. Eindelijk was de slenk leeggebaggerd en de boot was bedenkelijk vol toen
hij er ook nog in ging zitten.
Moe van het werk zat hij daar en stak zijn benen omhoog, zodat het water uit zijn laarzen kon lopen.
Toen gingen de laarzen uit, de kousen werden uitgewrongen en toen dat alles klaar was ging de pijp
weer in de brand. De vloed kwam al weer door en Kees lichtte het ankertje en voorzichtig duwde hij met
de riem de boot het geultje uit. Het was goed dat er geen wind stond, anders kon het nog wel eens
verkeerd afgelopen zijn. Toen Kees de geul uit was, ging hij zitten en roeide zo tegen de stroom in
naar de haven.
De andere bootjes gingen ook weg, en allen roeide nu weer naar de haven terug. Eindelijk was Kees er.
Hij meerde zijn bootje naast een botter. Hij haalde een grote zeef, waarvan de bodem uit fijn gaas
bestond en zeefde de alikruiken. Alles wat er niet in hoorde werd eruit gezeefd. Vervolgens zocht hij
de zeesterren en de krabbetjes eruit en de schone alikruiken werden in een zak van de handelaar gestort.
Toen alle alikruiken schoon waren, roeide hij met het vrachtje naar de handelaar.
Deze bekeek de alikruiken en gaf er een flinke prijs voor. De alikruiken werden in een ton (½ hl)
nagemeten en gingen in grove zakken, waarna ze op de stenen langs de haven kwamen te liggen, zodat
elke dag de vloed erover heen kon spoelen. Elke dag ging hij de zakken na en keerde ze om, totdat ze
verzonden moesten worden.
Toen de alikruiken afgemeten waren was er geld bij de vis. Kees had zestig gulden verdiend. Niet alle
dagen is hij zo gelukkig. Maar het kruikelen levert altijd nog een daggeld op.
Het zeegras is verdwenen en zo langzamerhand verdwijnen ook de alikruiken en de alikruikenvissers.
G. de Beurs