» Diversen » Artikelen uit WFON » 1974 » Pagina 121-126
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 41e bundel, pagina 121-126.
Uitgave:
Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1974.
Auteur: D. P. Van Wigcheren.
tekenaar - schilder - fotograaf
Vrijwel iedereen in de Noordkop moet de tekeningen van Maarten Oortwijn kennen. Als hij ze al niet
in de 'Speelwagen' heeft gezien, moet hij ze wel zijn tegengekomen in de Nieuwe
Noordhollandse Courant, de Typhoon of de Verenigde Noordhollandse Dagbladen - en anders wel in deze
bundel. Want wie een helder getekende, wat romantische en toch persoonlijke illustratie nodig heeft,
komt al gauw bij Maarten Oortwijn in Purmerend terecht. Hij is de tekenaar van Noord-Holland-Noord. Hij
zwerft door het Noordhollandse platteland en door de kleinere steden, legt in een eerste schets zijn
indrukken vast en werkt later de tekening thuis uit.
"Je kunt met een tekening zoveel meer doen," zegt hij. "Je
kunt een veel levendiger beeld geven van een bepaalde situatie. Je zet er
wat mensen in, je maakt het wat bedrijviger. Dat is toch veel
aantrekkelijker dan een foto!" Dat is een opmerking, die hij in de
loop van ons gesprek maakt. We kijken dan een map met tekeningen door. Bij
een weergave van een groepje huizen op Marken legt hij dan een foto van
hetzelfde punt - die foto heeft trouwens wel model gestaan voor de
tekening - en daarmee maakt hij onmiddellijk duidelijk wat hij bedoelt.
Maar hij laat ook goed zien, waarin het persoonlijke van zijn tekeningen
bestaat.
Want het gezicht op Marken is opgezet in een heel fijne, gevoelige lijn. Er is
een lichte neiging tot barok in de vlakvulling, zeker van de
voorgrond. Paden worden minder strak dan op de foto, huisjes vibreren min
of meer, er wordt een mannetje met een karretje in de hele samenhang gezet
zodat er een menselijk element in het geheel komt. Vaak kan er plotseling
een extra zwaar accent in de tekening worden gezet, schijnbaar volkomen
willekeurig, maar in feite ter versterking van het effect van de
lichtgetekende gedeelten. Zo heeft hij langzamerhand het hele platteland
van Noord-Holland vastgelegd. Maar hij heeft vooral getekend in de
omgeving van Purmerend, in Waterland, de Purmer en de Beemster - en in
West-Friesland binnen de Omringdijk. Als ik moet afgaan op wat hij me
heeft laten zien, dan is hij maar nauwelijks in Alkmaar wezen tekenen,
maar des te meer in Hoorn, Enkhuizen, Edam, Volendam, om van de dorpen
daartussen maar te zwijgen. In heel veel gevallen zijn zijn tekeningen een
stuk documentatie van wat eens was. Want ook als hij eens een bestaande
situatie heeft vastgelegd, dan is er intussen een heleboel veranderd. Maar
niet zelden heeft hij ook het verleden heel bewust gereconstrueerd, zoals
een reeks tekeningen uit het snel veranderend Purmerend bewijst.
Trouwens: in en om Purmerend tekent hij al nauwelijks meer. Hier gaat hij steeds
meer met de camera op stap om de revolutionaire ontwikkeling vast
te leggen. De 'overloop' heeft hier een kleine stad van zesduizend
inwoners opgeschrikt. Een immens groeiproces is in gang gezet. Dat tast de
hele oude vertrouwde samenhang der dingen aan en vervangt een enkel oud
huisje tussen bomen door reeksen hoge flatblokken, een enkele sloot door
reeksen vierbaanswegen, gras door baksteen en asfalt. Maarten Oortwijn
noteert ze met zijn Rolleiflex, deze veranderingen - hij vat zijn notities
samen in een soort foto-panorama's: vier platen aaneen geplakt tot een
'breedbandopname' die telkens opnieuw veel meer blijkt te zeggen dan elke
plaat afzonderlijk. Het is een huiveringwekkend beeld, dat Oortwijn op die
manier oproept. De bedoeling is dat niet. Want hij moet alleen maar voor
de gemeente Purmerend vastleggen, wat hier gebeurt. Maar misschien is dat
ongewilde effect van een schijnbaar nuchtere documentatie daarom nog wel
des te sprekender.
Het is overigens niet alleen op die manier, dat Maarten Oortwijn wordt geconfronteerd
met de veranderingen in en om Purmerend. Hij woont in de
Julianastraat, de verbinding tussen het busstation aan het Noordhollands
Kanaal en het station van de Spoorwegen. Tot voor kort was dat een vrij
rustige, zelfs wat saaie straat. Maar nu is het er plotseling erg levendig
en druk geworden. Ergens in de omgeving is een brug buiten gebruik geraakt
en het gevolg is geweest, dat alle verkeer tussen de oude stad en een
groot deel van de nieuwe wijken zich door de Julianastraat moet persen.
Alle verkeer: dat wil zeggen dat een onbeperkt aantal auto's en een rij
van ettelijke tientallen - om niet te zeggen honderdtallen - bussen
dagelijks vlak voor de ramen van zijn atelier langs davert. 'Officieel
mogen die bussen hier maar vijftien kilometer per uur rijden, maar ze gaan
sneller. Want er zit altijd wel een auto achter die sneller wil of die
probeert in te halen. Dat verdraagt zo'n buschauffeur dan weer niet zo
goed. Nee, ik heb hier verder niet zo veel last. Maar hier in de buurt
zijn wel huizen waar de muren scheuren en de tegels in de badkamer van de
wand trillen', zegt hij ervan. Toch wil Maarten Oortwijn niet verhuizen.
Hij heeft een halve mensenleeftijd met zijn vrouw en zijn twee kinderen in
dit huis gewoond, heeft er zelf veel aan verbouwd en is er dus aan
gehecht. De kinderen zijn de deur uit en getrouwd, man en vrouw wonen er
nu nog samen.
Op het moment, dat ik het echtpaar in verband met dit artikel bezoek, is Maarten
Oortwijn net bezig, de laatste hand te leggen aan een stel
illustraties voor 'De klucht van de Koe' - de komedie van Gerbrand
Adrieansz. Bredero, die door Jan Pannekeet in het Westfries is vertaald.
Oortwijn heeft daarom in zijn tekeningen die Westfriese sfeer gezocht en
is daar voorzover ik kan zien goed in geslaagd. Ook hier trouwens die
fijne lijnen met die plotselinge zware accenten - al is hier met het oog
op de druk de lijn doorgaans wel wat zwaarder aangezet. Maar toch behoudt
de lijn haar spitsheid, de tekening haar herkenbaarheid als een uiting van
Maarten Oortwijn.
Eigenlijk had Oortwijn helemaal geen tekenaar zullen worden. Want toen hij in
1912 in een thans opgeheven kruidenierswinkeltje bij de sluis in het
Noordhollands Kanaal bij Purmerend werd geboren, dacht zijn vader voor hem
aan een carrière in die zaak. Als jongen moest hij dan ook mee helpen en
het zag er inderdaad lang naar uit, dat hij het bedrijfje zou moeten
voortzetten. 'Maar ik had er tenslotte toch geen zin in. Want je moet voor
het kruideniersvak een soort handelsknobbel hebben. Die had ik toen niet
en die heb ik eigenlijk nu nog niet. Ik had er in mijn leven best wat van
kunnen gebruiken, want je moet je tekeningen toch wel kunnen verkopen.
Nou, ik ben tenslotte naar de kunstnijverheidsschool in Amsterdam gegaan. Tegenwoordig
is dat de Rietveldakademie. Daar heb ik vier jaar gestudeerd.
Wanneer? Nou, dat weet ik niet precies meer. Ik geloof zo iets van 1928
tot 1932, of iets later ... ik was geloof ik zeventien toen ik er heen
ging en 21 toen ik mijn diploma haalde. Nee, illustratief werk heb ik daar
niet gedaan. Ik wilde het reclamevak in, maar daarvoor miste ik nu weer
die handelskennis. Toen ik mijn opleiding had afgesloten ben ik eerst in
dienst gegaan. Ik kwam bij de kustwacht terecht. Na de dienst ging ik bij
Beyersdorff in Amsterdam werken. Daar moest ik ontwerpen maken voor
verpakkingen en reclame voor Nivea en Hansaplast. Dat werk beviel me
redelijk, maar ik zag me nog niet mijn hele leven bij Beyersdorff zitten.
Ik heb het er toch tot het eind van de oorlog uitgehouden'.
Toen de bezetting ten einde was en een opleving zich leek af te tekenen, waagde
Maarten Oortwijn de sprong in het vrije werk. 'Dat kwam toen een
beetje los. Er was vraag naar tekeningen en schilderijen. Ik heb toen de
gok gewaagd. Achteraf is dat misschien wel wat stom geweest. Want in de
eerste jaren kon je nog wel eens een schilderijtje verkopen. Later werd
dat al minder. Nu is misschien de omgeving van Purmerend ook niet het
meest geschikte gebied om je in dit soort werk een bestaan op te bouwen.
Ik tekende voor de Speelwagen, voor de bundel van het Genootschap, voor de
Nieuwe Noordhollandse Courant en voor de Typhoon en ook wel voor de
Verenigde Noordhollandse Dagbladen. Voor de Nieuwe Noordhollandse tekende
ik wel spotprenten, aan de hand van een actueel voorval in de streek, zo
maar een leukigheidje. Dat viel niet altijd mee. Soms sloeg ik wel eens
een week over, dan zag ik het niet. Mijn tekeningen waren bij de lezers
erg populair. Dat is een keer uit een lezersonderzoek gebleken. Toch zijn
ze zo maar een tijdlang afgeschaft. Toen moesten er meer foto's komen'.
Maarten Oortwijn wil nu over die zaak niet meer spreken. Maar uit dit deel
van zijn verhaal wordt wel al duidelijk, dat een illustrator geen
gemakkelijk bestaan heeft. Dat blijkt even later ook nog eens uit een
opmerking, dat het werk voor de Speelwagen eigenlijk maar liefhebberij
was; geld was er in wezen nooit voor. Maar Oortwijn is er toch nooit toe
gekomen, zijn geluk elders te beproeven. 'Ik heb er dan wel eens flink aan
moeten trekken, maar ik ben hier toch maar blijven zitten'.
Rondkijkend door zijn atelier en de aangrenzende woonkamer zie ik zo hier en
daar een schilderij - alweer met motieven uit de streek rond Purmerend
en uit West-Friesland: een werfje, een verdwenen punt uit de oude stad,
alles in de wat dramatische kleuren die ik ook in zijn aquarellen
terugvind. Het is allemaal wat dreigend, alsof er zwaar weer op til is -
nog sterker: alsof eigenlijk de ondergang nabij is. Dat leidt tot de
vraag, wat Oortwijn zelf als het belangrijkste deel van zijn werk
beschouwt.
'De schilderijen in geen geval. Het tekenen is het meest voor me. Ik moet
nog wekelijks voor de Nieuwe Noordhollandse Courant wat maken. Dan zoek ik
het nog steeds in de plaatselijke actualiteit'. Oortwijn haalt plakboeken
en losse krantepagina's voor de dag om te laten zien hoe hij die
opdrachten pleegt uit te werken. Het zijn doorgaans heel eenvoudige,
makkelijk aansprekende tekeningen, waarin hij met dezelfde zorg werkt als
in al zijn andere prenten. Enkele geschilderde panelen bewijzen, dat hij
ook illustraties heeft gemaakt voor bladen als Revue. Er komen
boekomslagen op tafel, gevolgd door een enkel in karton gesneden
modelletje, dat hij me bijna met verontschuldiging presenteert: een
ontwerpje voor een gevelversiering voor een zaak in ijzerwaren. 'Dat is
nog weer eens een stukje reclame', zegt hij er van. Er komen
waterverfschetsen voor de dag voor wandschilderingen, die hij in de zalen
van het Heerenlogement in Purmerend heeft aangebracht - schilderingen die
twee bij vier meter groot zijn geworden en die zijn uitgevoerd in de
decoratieve stijl van de late dertiger jaren. Muziek, toneel, ballet,
zang, clownerie en jazz zijn erin gesymboliseerd. Die schilderingen zijn
intussen zo'n vijftien jaar oud; ze worden nu wat goor, zegt Oortwijn, ze
zouden eigenlijk eens een keer moeten worden schoongemaakt. Hij heeft
verder nogal eens schilderijen gerestaureerd, onder meer de hele collectie
van hotel Spaander in Volendam.
Al pratende komen we steeds weer terecht bij zijn tekeningen en zijn foto's.
Al is het bestaan dan ook niet altijd gemakkelijk – Maarten
Oortwijn kan het tekenen en het fotograferen toch niet laten. Zelfs op
zijn vakantiereizen is hij ermee bezig. Een vlugge schets, een veeg
waterverf - een eerste impressie is vastgelegd; nadien completeren de met
zorg gecomponeerde foto's het beeld van de reis. Zo zoekt Maarten Oortwijn
het wezen van de bereisde streek te benaderen - zoals hij in zijn
pentekeningen het wezen van Noord-Holland benoorden het IJ heeft proberen
vast te leggen. In zekere zin is hij daarin representatief voor een groot
deel van zijn tijdgenoten. Want naarmate de ontwikkelingen van onze dagen
harder in ons leven ingrijpen, naar die mate gaan veel mensen
terugverlangen naar een verleden, dat minder hard en zakelijk, mooier en
lieflijker, knusser en beslotener, echter en menselijker is geweest dan
dat beden. Oortwijn noteert de vernietiging van een omgeving, die we nu
pas goed als mooi gaan ervaren. Hij spreekt dat zelf uit, wanneer hij me
een tekening van een bomenlaan bij Kwadijk laat zien - een laan die ook
nog voorkomt op een schilderij van zijn hand. Die laan is weg, aangetast
door iepziekte en daarom omgehakt. Maar er is niets voor teruggekomen. Er
rest nu alleen nog maar een kale dijk.
Het laatste wat hij me laat zien is een wortelstronk, die hij op een van zijn
vakantiereizen uit de bedding van een rivier opviste. Het is een
onregelmatig gevormd stuk hout, uitgebleekt door het water, wat beslepen
door het schuren over de kiezels, voor het overige nog net zo als het eens
uit de grond kwam. De vorm blijkt hem sterk aan te spreken, niet omdat hij
er wat in herkent, maar omdat het ruige, onregelmatige en natuurlijke zelf
veel voor hem betekent. Daarom is hij er ook tegen, om hieraan nog iets te
veranderen door bijsnijden of schuren. 'Dan wordt het zo gauw kitsch',
vindt hij. 'Nee, zo is het goed. Zo spreekt het voor zichzelf. Ik vind die
dingen wel vaak op mijn vakanties. Merkwaardig, dat anderen ze niet zien.
Ik heb eens een paar weken doorgebracht in Bergen, in het huis van een
kennis van me. Toen vond ik in het bos wel tien van die stronken, maar hij
had ze nooit gezien, zei hij. Het is geloof ik gewoon een kwestie van
kijken, van aandacht'.
Dat lijkt me ook de kern van het tekenwerk van Oortwijn: een kwestie van kijken,
van aandacht. Maar vooral: van liefde voor de streek waarin je
woont en werkt. Die liefde voel ik heel sterk in zijn werk. Hij spreekt er
zelf niet over. Want Oortwijn is geen uitbundige prater; hij is eerder
terughoudend en een beetje schuw voor gesprekken als dit. Maar de
toewijding waarmee hij sinds 1945 steeds weer het platteland van
Noord-Holland heeft bekeken en getekend, is veelzeggend genoeg. Daar zijn geen
woorden voor nodig.
D. P. Van Wigcheren
Oudorp, januari 1974