» Historie
» Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk
» Pagina 68-76
Eerst even een kort aanloopje: Pinkster 1795 is er feest in Hoorn. Feest van de vrijheid! Een juichend volk trekt langs de versierde straten, het danst een ererondje rond de Vrijheidsboom op de Roosteen. Dan is het even stil. Vanaf het bordes van het oude stad huis leest de secretaris de Blocquerie een tractaat voor:
‘Bataaven! Thans is de luisterrijke dag gebooren, waarop het U eindelijk gebeuren mag, U openlijk te verheugen in het zeldzame en onwaardeerbaar geluk van U een waarlijk vrij en onafhankelijk Volk te mogen noemen. Twee eeuwen zijn verloopen sints de dageraat dier Vrijheid flaauwelijks begon aan te lichten. Gij viert thands het Feest niet slegts van een Vrij geworden Slaavenhoop, maar van een vrij en agtbaar Volk ..... Het staat U Bataaven, om deeze Uwe Vrijheid ongeschonden te bewaaren .........
Het grootste deel van de gloedvolle rede zweeft weg op de vleugelen van de wind. Het
volk luistert slechts en er is immers feest! Maar iets blijft er toch van hangen, ook bij
de Andijkers, die het feest meevieren. ‘Het vooruitzicht van een onbepaalde vrijheid
bracht velen in verrukking’, schrijven Kroon en Kapitein in hun Kroniek van Hoorn en dat
is begrijpelijk. Een revolutie komt niet onverwachts. Eeuwenlang zucht het volk in bittere armoe.
Het heeft niets te zeggen, alleen met verschuldigde eerbied iets te verzoeken aan de Hooge
Heeren Regenten, die trots en vast zitten op de groene kussens in de stemhebbende steden.
‘Wat de Heren wijzen, moeten de gekken prijzen’.
Nu zal het anders worden! De Regenten van den Mens en Burger geven ieder de gelegenheid
een woordje mee te spreken. Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap! Zelfs in een uithoek als
Andijk werkt de revolutie door. Een kleine groep vooruitstrevenden voert krachtige aktie!
Tot nu toe is het bestuur in handen van de dikke boeren geweest, alleen de ‘gegoedsten’
kunnen een plaats in de schepenbank van Bovenkarspel of Grootebroek krijgen, het ‘mindere’
volk wordt daarbuiten gehouden. Best, Boeder, Groot, Kooyman, Mantel, Prins, dat zijn
klinkende boerennamen, verbonden aan vele bunders best land en een rijk veebeslag. Die
hebben een stem in de raad, Jan Boezeroen heeft slechts te zwijgen. Nu wordt dat anders.
Het revolutionair committee zend convocaties uit voor nieuwe ver kiezingen. De burgers van
Andijk kunnen nu hun ‘provisionele vertegenwoordigers’ kiezen. Andijk krijgt een
municipaliteit! Hier zijn de namen van het nieuwe bestuur: Klaas Freeksen, Jacob Mol,
Sijmen Pik, Pieter Koster, Klaas Jansen, Jan Baas, Klaas Albertsen en Cornelis Bakker.
Daar is geen enkele boerennaam bij! Misschien hebben de boeren niet eens meegestemd met
dat ‘schorrie-morrie’, maar daar trekt de municipaliteit zich niets van aan! Er wordt
dadelijk een krachtig libel opgesteld. Bovenaan komt de leus van de revolutie:
Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap.
De municipaliteit van Andijk, Bangert en Broekoord en weldenkende Burgerij derzelve:
Aan de Municipaliteiten de Steede Grootebroek, Lutjebroek, Hoog- en Bovencarspel., Medeburgers, Broeders!
Zo, dat is mannentaal! Dat klinkt eens anders dan dat ‘Erenfeste, wijse, voorsienige, seer discrete, lieve, besundere...’, dat de vaderen eeuwenlang herkauwden en waarvan ze toch niets meenden. Maar nu verder. Het kost enige inspanning, maar het wordt een degelijk stuk. Na een uiteenzetting over de gehouden verkiezing wordt den Streekers medegedeeld dat de Andijker Burgerij van plan is:
’... hun manier van bestuur, dat zedert jaren van U Lieden is afhankelijk geweest, te veranderen en of op zich zelve een vrije jurisdictie te formeren, of zich met een daartoe meestgeschikt gelegen regtsgebied te combineeren. (In casu Wervershoof). Temeer heeft de Burgerij goedgedacht, zulks te doen, omdat Andjk, Bangert en Broekoord, ofwel de geheele streek aan de Noorderdijk gelegen, 't welk altoos bij U Lieden, hoezeer het een geheele ruimte lands beslaat er, Zij ene kerk heeft, als een gehucht als 't ware is aangemerkt. geheel wel in allen opzichte zig zelve kan mainteneeren en de noodige bedienden tot verzorging van al tgeen daartoe behoort bezoldigen’.
En dan als klap op de vuurpijl:
’... waarvan zij hebben geoordeeld u.l. te moeten kennis geven, gelijk zij doen bij deezen, met verklaaring, dat de Dorpe van Andijk, Bangert en Broekoord, ofwel de geheele streek van de Noorderdijk zig van nu af aan houde afgescheiden en onafhankelijk van het regtsgebied der Steede Grootebroek en drie andere vereenigde dorpen. En aan 't zelve regtsgebied in 't generaal, ofaan ieder der gemelde dorpen in 't bijzonder, geene de minste magt ofbestuur, direct of indirect, meerder toekennen over eenige zaaken, huis, land, lasten of hoe ook genaamd. dewelke van de streek van de Noorddijk in 't geheel of tot Bangert, Andijk en Broekoord in 't bijzonder behooren, uitgezonden egter die collegien, welke het bestuur over de zeedijken en -weerringen is aanbevolen’.
Het stuk eindigt met fraaie plichtplegingen, een oude regent waardig maar waarbij de Regten van de Mens en Burger niet uit het oog verloren raken:
’... wij stellen al te veel vertrouwen in Uw vaderlands lievende denkwijze, gegrond op billijkheid en regt, dat wij een oogenblik zouden twijfelen, dat gij dezen stap zoudt wraken, wijl Gijlieden door Uw daden in alle opzigten toont, als vrije burgers voor Uw regt pal te staan en aan ons, met u.l. gelijk zijnde, dat regt te willen betwisten’.
De omliggende dorpen zijn reeds lang van een municipaliteit voorzien, want we schrijven
nu reeds het Tweede Jaar van de Bataafse Vrijheid, 21 januari 1796.
Het feitelijke doel van het request is het beleggen van een vergadering, waarin de grens
scheiding tussen de betreffende dorpen geregeld kan worden.
... en omme meer andere zaaken, als wegens de keuren en anderszints...’ Helaas, de vlieger
gaat niet op. De Streek kan de belastingen van het achterland nog niet missen! Wat de
Andijker municipaliteit verder presteert, weten we niet. Als er van een municipaliteit
sprake is, wordt die van Lutjebroek bedoeld, waaronder het voornaamste deel van Andijk,
nl. Buurtje, nog steeds ressorteert. Zestien jaar zal het nog duren, erer het schone
ideaal: Andijk zelfstandig, verwezenlijkt wordt. Intussen, ons saluut aan hen die hiertoe
de eerste poging waagden! Er kan veel veranderen in 16 jaar! Anno 1812 ziet de wereld er
dan ook heel anders uit. De Franse revolutie behoort reeds lang tot het verleden.
Vergeten zijn de namen van Robespierre, Danton, Marat ...
De Bataafse Republiek is ter ziele, de jaren van de Bataafse Vrijheid zijn voorbij. Heel
het wereldgebeuren wordt nu beheerst door de geweldige figuur:
NAPOLEON, die zich in 1804 tot Keizer van
Frankrijk liet kronen. Hij is het die in 1805 Schimmelpenninck tot Raadspensionaris van
Holland maakt, om hem het volgende jaar als onnut weer weg te stoten. Hij plaatst zijn
jongste broeder, de lamme koning ‘Lodewijk’le (Louis), op de Hollandse troon in 1806.
Hij lijft in 1810 Holland,'het stroomgebied van Maas en Rijn’ bij zijn geweldig Keizerrijk
in en verdeelt het in departementen met nieuwe namen: Zo is Noord-Holland nu ‘Departement
van de Zuyderzee’ met als Prefect de Belgische graaf de Celles, die te Amsterdam zetelt.
Elk departement is verdeeld in arrondissementen en het arr. Hoorn wordt bestuurd door de
onderprefect Mollerus, of ‘bij absentie van dezen’ door zijn secretaris Carbasius. Deze
beide heren zijn in ons district de voornaamste vertegenwoordigers van de keizerlijke
macht. Talrijk zijn de missives, die zij aan de Maire's (burgemeesters) richten en waarin
de uitvoering van de Keizerlijke Decreten tot in de finesses geregeld wordt. Het zijn
vreemden, die de zelfstandigheid van Andijk tot een voldongen feit maken.
‘Op den 25 December 1811 is uit kracht van en tervoldoening aan de Aanschrijving van Mijn Heer de Onder Prefect van het Arrondissement Hoorn, Departement van de Zuiderzee van den 22 December 1811 in de gewoone vergaderplaats geconvoceert de onderstaande Personen, als bij besluit van den Heer Prefect van het Departement van de Zuiderzee, van den 19 December 1811. benoemd zijnde tot Maire, Adjunct en Municipale Raden van de Gemeente Andijk, als namelijk:
tot Maire
tot AdjunctCornelis Veer.
Pieter Kooyman.
Willem Singer.
Corns Kooyman.
Corns de Boer.
Pieter Sijms Kuiper.
Jacob Jonker.tot Municipale Raden: Jacob Mooye
Corns Singer.
Klaas Kooyman.
Jacob Mol
Jan Willem Groot.
Ten einde te worden beeedigt en geinstalleerd. Dan (=maar) de nieuwbenoemde Maire
Cornelis Veer, uit kracht van zijn benoeming als Adjunct Vrede Regter van het Canton
Grootebroek, Gemeente Andijk, deze post als Maire der Gemeente Andijk niet kunnende
aannemen, heeft de nieuwbenoemde Adjunct Maire Pieter Kooyman den gewoonen eed: ‘Ik zweere
gehoorzaamheid aan de Constitutie en getrouwheid aan den Keizer’, afgelegd en schriftelijk
onderteekend, om aan den Heer Prefect van het Departement der Zuiderzee te worden
toegezonden.
En is den voorgeschreven eed, mede door al de nieuwbenoemde Municipale Raden afgelegd in
handen van den Adjunct Maire der Gemeente. Waar op dezelve Personen, ieder in zijn
aangestelde Post, zijn geinstalleerd geworden, om dadelijk in functie te treden. Aldus
gedaan en gepasseert te Andijk, het jaar en dag als boven. Onderteekend door de Adjunct
Maire, en alle Municipale Raden’.
In de loop van het jaar
1812 worden de grenzen met de naburige dorpen
door de ‘repartiteurs’ geregeld en... Andijk is zelfstandig! Het is zelfs een ‘hoofddorp’
want Wervershoof behoort er nu ook bij. Daardoor is het dorp onmatig lang: van het
Zijdwerk tot de Fluithoek 11 kilometer! Van de 1600 inwoners behoren er 1160 tot Andijk en
437 tot Wervershoof, dat maar een klein dorp geworden is, nu ze Hoog- en Laag-Zwaagdijk er
afgeknipt hebben. De dorpen hebben samen 232 huizen en daarvan zijn 70 boerenplaatsen.
Negen tiende van het land hoort daarbij, dat is 1180 morgen grasland, gemiddeld per plaats
dus 17 morgen.
Op iedere morgen kan de boer een koe, een paard of twee stuks kleinvee houden. Alle boeren
hebben samen wel duizend melkgevende koeien en evenveel vaarzen en hokkelingen.
Elk jaar sterven er 100 beesten, maar 532 kuikalveren geven weer hoop voor de toekomst. Bovendien
worden er nogal wat varkens gemest. Elke boer heeft er een stuk of vijf, want voer is er
genoeg: wei, gras, wortelen en gerstemeel zijn ruim voorhanden.
Er zijn geen ‘barre gronden’ meer, geen land ligt meer ‘woest en al desolaet’, al het land
is nu in gebruik, zowel om te etten als om te hooien. Daarvoor komen in de hooitijd de
Hannekemaaiers uit Westfalen, uit Paderborn, uit het Muensterse, uit Gelderland, enz. Half
Juni komen ze opdagen, ten getale van 70 man. De boeren zien hen graag, het zijn harde
werkers, die handig weten om te gaan met de zeis en de zweelvork. Zes weken werken ze in
het zweet huns aanschijns. Maar met Sint Margriet trekt de roggeoogst hen onweerstaanbaar aan.
Verhugd trekken ze weg naar het Oosten, veertig guldens in de knotte! Zeshonderd morgens
hebben ze weer gemaaid. Een tiende van het land is bouwland.
Daar werken 124 ‘bouwmannen’ op, zodat ieder plm. anderhalf morgen heeft.
Ongeveer een derde van het land wordt met graan bezaaid, meest met gerst, want gort is een
voornaam deel van het voedsel en de provisiekast heet dan ook de ‘gortlaad’. ‘Stenne as
een poep, die gort eten het...’.
Een ander derde deel levert ‘droge groente’ op, d.w.z. erwten en bonen, terwijl het
overige deel bebouwt wordt met ‘kleinzaad’, d.w.z. koolzaad, uien- en wortelenzaad,
karwij, mosterd, e.d. Aardappelen worden nog maar heel weinig verbouwd, hoewel ze hier
reeds vanaf 1770 bekend zijn. Het jaarlijks areaal bedraagt slechts 8 morgen.
Een vijfde van de bevolking werkt niet op het land. Dat zijn de ‘middenstanders’ en de
‘ambtenaren’. Hierbij zijn twee dokters, een dominee, drie schoolmeesters en verder
timmerlieden, schilders, vleeshouwers, een molenaar, een hellingbaas, winkeliers, venters
en vier kasteleins! Dat is wel wat ruim, voor zo weinig inwoners en de maire moet dan ook
zo nu en dan eens waarschuwen tegen dronkenschap. Anders zal de veldwachter, Theunis Vlam, die meteen broodbakker
is, eens wat hardhandiger optreden! Er is genoeg gelegenheid om eens
uit de band te springen, want drie keer per jaar is er kermis: met Pinkster, de eerste
Zondag in juli en de derde Zondag in Augustus.
Telkens voor twee dagen!
‘Poepemaaiers’
Voor het onderwijs wordt goed gezorgd: er zijn drie scholen, die van meester Hemen te
Wervershoof, dan de kerkschool op het Buurtje, maar meester Maarten Brugman de scepter
zwaait en het hulpschooltje op de Boede, waar meester Anthonie Sas de kinderen de eerste
beginselen leert. Dat laatste is maar een vertrek in een gewoon huis, en Anthonie Sas is
een meester van de vierde rang. De school op het Buurtje is wat voornamer, daar wordt
vanaf 1 Februari 1812 Franse les gegeven door een vreemde meester, die heel uit Alkmaar
komt! Want meester Maarten Brugman kent geen Frans, de brieven die hij namens de Maire
schrijft, moet mijnheer Carbasius in Hoorn voor hem vertalen. Dat malle Frans wordt hun
door de bezetter opgedrongen. De boeren hebben er geen behoefte aan, zij leven sober op
hun afgelegen plaatsen en laten de Maire maar wat ‘strukkele’ met de Franse missives en
formulieren, die in tevoren ongekende menigte kommen aanwaaien. Gebod op gebod en regel op
regel, je zou er mal van worden!
Toch is er wel wat goeds bij die papierlawine. Dat is o.a. de zorg voor betere hygiene. Op
dit gebied heersen te Andijk toestanden om van te schrikken. Kom eens mee naar die grote
boerenplaats. De stoepmeid is juist bezig het boerengoed te boenen. Onder de stoep staat
een stapeltje pannen en borden te weken in het slootwater. Enkele meters verder staat een
‘huisje’ (toilet) en aan de andere kant van de stoep ligt de mestvaalt. Het slootwater is
verre van helder, maar dat hindert niet, dat hoort zo ‘in deuze toid van 't jaar’. De meid
spoelt zonder bezwaar het melkgerei in de sloot om, straks zal ze het ook de etensborden
doen. Bah, zegt U, dat is niet zindelijk! Niet zindelijk?
Kraak zindelijk zijn ze,
overdreven zindelijk zelfs! Alleen, ze hebben geen bacillenvrees. In de bedstee van de
boerenplaats ligt de dochter van de boer. Ze ziet bleek, ze zweet en als ze hoest, een
korte, droge hoest, kleurt een blosje haar wangen. Och, zo zijn er zoveel! Dat is de witte
ziekte, dat is
tering. Daar doe je niets aan, dat is erfelijk, hele families hebben
dat, bij sommigen is het hele gezin er aan ondergegaan! Wat doe je eraan, het erft over,
daar is geen kruid tegen gewassen!
De kinderen slapen bij elkaar in de bedstee, zieken en gezonden. De deurtjes zo goed
mogelijk op een kier, want dat tocht zo. Dat duurt een half jaar, een jaar, twee jaar, dan
luidt de klok op Buurtje, weer een weg aan de tering! Zie dat armelijke hokje eens aan: de
wanden zijn van hout en voor de goedkoopte zwart geteerd. Op het erf staan stro- en
stoppelklampen, want dat is winterbrand. Steenkool is voor deze mensen een ongekende
weelde en turf van elf stuivers de ton is nog te duur. Zodoende is het rommelig om huis,
met al dat stro en riet en koolstronken. Een schaap schurkt zich in het ‘skeipehok’, want
een ‘doikskeip’ is de koe van de arbeider. In het eendenhok snateren wat spreeuw- en
groenkoppen, met hun eieren moet in het voorjaar het brood bij de bakker betaald worden,
dat in de kwaaietijd geborgd is ‘op de lat’, dat is de kerfstok, waarvan de bakker en de
klant elk de helft zuinig bewaren.
Treed binnen, behalve het ‘klompehossie’ bestaat het hele huis uit een kamer. Struikel
niet over de vele ‘hulften’ (klompen) en zie de kamer eens rond. Hier speelt zich het hele
leven van deze mensen af, geboorte, ziekte en dood inbegrepen. In de zomer, als de teer
buiten in druppels op het houten schot staat, is het hier ondraaglijk warm. In de winter,
als er gestookt moet worden, gebeurt dat op de plaat. Een kachel is weelde, die hebben
alleen de boeren. Op de plaat wordt eten en waswater gekookt door te ‘lochten’, d.w.z. het
vuur bijhouden met handjesvol stro en stoppelen, want zomaar laten branden is te duur, dan
gaat de kostbare warmte om niet verloren. Bij dat lochten zweeft wel wat rietpluis door de
kamer, vooral als de snuiver weing trekt. Er is veel mistig weer in herfst en voorjaar,
maar dat hoort er nu eenmaal bij.
In dat zelfde kleine kamertje worden ook natte kleren, luiers e.d. gedroogd (boven de
vuurmand), en bij die bedorven lucht is onveranderd het parool: ramen en deuren dicht,
want dat tocht zo en van tocht kan je ziek worden! In deze kamer wordt het eten gekookt en
gegeten, met zijn allen uit dezelfde schaal met het ‘douplokje’, a la Vincent van Gogh.
's Avonds na het eten gaan ze slapen, in de bedompte bedstee, met twee krebben voor de
kleintjes en een onderkooi voor de groteren, deurtje dicht, wel te rusten! Dan gebeurt het
dat ze 's avonds naar bed gaan op klompen, omdat de vloer zo dras is van het hoge water en
dat 's morgens de klompen weggedreven zijn, omdat het water nog enkele duimen rees. En dat
is nog maar een deel van de ellende.
Daarom is het goed, dat het Franse bestuur zoveel maatregelen treft op hygienisch gebied.
Voorkomen is beter dan genezen. Daarom wordt op 11 juli 1811 bepaald:
Men moet de plaatsen van besmetting van de huizen verwijderen, zoals modderpoelen, stilstaande wateren, de drekhopen, vilderplaatsen en de kerkhoven’.
Maar er is meer: de regering is waakzaam over gezonden en zieken! In het Copieboek van de Maire lezen we over vaccinatie. De beide heelmeesters, Hendrik Blokker en Joham Faas moeten elk kwartaal opgeven hoeveel personen zij gevaccineerd hebben, over kinderziekte, over hoofdzeer, over dolle honden,
‘die dadelijk moeten begraven worden, nadat hun huid gekorven is’
Over krankzinnigen, waarvan Andijk er gelukkig maar een heeft;
‘dewelke niet alleen zinloos, maar daarbij dol is en in een hok staat vastgesloten’, ‘die een oude vader heeft, die welk sints tien jaren stekeblind is’.
Over stommen en doven, over zorg voor ouden van dagen, enz. enz. In de praktijk komt er
van al die voorschriften maar weinig terecht, de boeren geloven het wel en Theunis Vlam
kan ook niet overal tegelijk wezen!
Toch is het goed, dat zoiets onder de aandacht van de Municipale Raden komt. Het aantal
voorschriften is legio! De Fransman wil alles weten.
Hoeveel de jaarlijkse consumptie van de gemeentenaren bedraagt, hoeveel koeien en hoeveel
varkens? Hoeveel hooi er jaarlijks geoogst en geconsumeerd wordt? Of er ook Eaux et Forets
zijn? Of er ook molen- en sluizengeld betaald wordt? Hoelang er reeds tienden geheven
worden met welk recht? Of er ook effecten gedeponeerd kunnen worden in de Centrale kas?
Achter al die geveinsde belangstelling voelen we de hete adem van de fiscus, die zijn prooi beloert.
Monsieur le Maire weet al deze gevaarlijke klippen listiglijk te omzeilen. De formulieren
worden niet al te nauwkeurig ingevuld, menigmaal wordt ‘nadere informatie’ verzocht. De
toon van zijn brieven is zeer beleefd, al te onderdanig naar onze smaak, maar de zaak,
waar het om gaat, wordt zo lang mogelijk slepende gehouden. Wint tijd, wint raad!
Een andere plaag is het ‘vorderen’, enfin, we kennen dat. Voor zijn krijgsbedrijf heeft de
vreemde bezetter van alles nodig en wat is er dan gemakkelijker dan even een briefje te
schrijven? Voor de fortificaties bij den Helder moet Andijk een goed bruikbare stortkar
met paard en ‘conducteur’ leveren en het gebeurt! Het reçuutje in het Frans is nog in het
copieboek van de Maire te vinden. Ook worden paarden voor de cavalerie gevorderd, met
nauwkeurige beschrijving: niet te oud, niet te jong, enz. Napoleon's cavalerie mag er dan
ook wezen! Maar de boeren saboteren de levering zoveel als ze maar enigszins durven! Och,
dit is allemaal lastig. Het is een aanslag op de vrijheid en dat weegt de Westfriezen
zwaar! Maar het ergst van alles is de gehate conscriptie, de gedwongen inschrijving voor
dienstneming in de armee van Napoleon. Voor het grote leger, waarmee hij binnenkort naar
Rusland wil trekken. Eerst probeert de bezetter het nog met zoet gefluit: 100 francs
premie voor ieder die genegen mogt zijn en de vereischte lichaamsgesteldheid bezit’ om als
cavalerist te dienen. Drie dagen is er gelegenheid zich aan te melden. Maar ook drie dagen
achtereen ziet de maire zich ‘verplichtte melden, dat zich
niemand in deze gemeente heeft aangemeld’. De Andijkers voeler er blijkbaar
niets voor ‘het recht om bij de
gewapende macht te dienen’. En meester Maarten Brugman, die de correspondentie van de
maire bijhoudt, tekent elk kwartaal zeer getrouw het ‘tableau van de Vrijwillige
Wervingen’ over, netjes aan kolommen, Gemeente, naam en voornaam der aangeworvene, datum
der geboorte, geboorteplaats, corps waaronder ‘dezelve’ heeft dienstgenomen, enz. en als
alles klaar is, schrijft hij er met sierlijke krulletters onder: Geene.
Het baat niet. ‘Le Grande Empereur’ moet soldaten hebben om zijn boze plannen te volvoeren!
Willen ze niet vrijwillig komen, ze zullen weten dat hij de middelen heeft om hen te
dwingen! Elk jaar wordt een klasse ‘geligt’.
De jongelingen moeten zich melden aan het bureau van de Maire, of bij hun afwezigheid hun
ouders of voogden. Na een paar weken volgt dan de loting, meestal te Enkhuizen in de
Zuiderkerk. Wie er inloot, ontvangt spoedig de last': ‘om zig te laten vinden bij de revu
van het vertrek, welke zal plaats hebben te Amsterdam, op het plein der Hollandsche
Kasernen, bij de Utrechtsche Poort, des morgens precies ten agt uren’. Dat ‘op poene van
bij manquement als refractair te worden verklaard en als zoodanig behandeld’.
Het wordt alles gedaan met een ongewone modeltrapperij en een voor Andijk zeer ongewone
spoed! En de jongens? Ze gaan, maar niet allen. Er zijn ook onderduikers.
Een Zeeuw, Jan Calmijn, ‘die om desertie de naam ‘Piet Veendermans’ draagt’ (door de
Andijkers al spoedig tot Piet Veen verkort) duikt hier onder in de rietbossen van de
Bakkershoek, waar de Franse dragonders hem onmogelijk kunnen vinden. Het verzet is niet
hevig, maar er wordt zoveel mogelijk de lijn getrokken en de Fransen doen er blijkbaar
niet eens zoveel tegen. In de zomer van 1813 schrijft de Onder-Prefekt aan onze Maire over
vordering van paarden en manschappen: of er nu toch eindelijk eens wat van komt, tot heden
heeft alleen Edam aan zijn verplichtingen voldaan wat betreft de paarden (over de mannen
spreekt hij wijselijk niet) en dan heet het: ‘wat te Edam kan, moet hier toch ook kunnen’.
Zolang er nog zo lankmoedig over geschreven wordt, gaat het nog wel! Het verzet is weinig
actief. er wordt soms ‘geaffigeerd’ tegen het afscheuren van plakkaten, etc. maar dat
gebeurt tegenwoordig ook. Het verzet is meer lijdelijk, de conscrits komen zo traag
mogelijk op, Maarten Dekker, conscrit van de jaarklasse 1809, die volgens de keuring'goed
voor de dienst is’, wordt in 1813 nog eens tot de orde geroepen! Van razzia's merken we
niets. Toch raken enkelen ver van huis: Aldert Kieft, alias Leurs, zit 21 juli 1812 heel
in Stettin en Jacob Pietersz. Mantel, alias Knol, bevindt zich op 2 October 1813 te
Osnabrück. Of er Andijkers werkelijk de tocht naar Rusland meegemaakt hebben, weten we niet.
Er ligt nog een zware schaduw over dit alles en dat is de remplaçering. Wie het even
betalen kan, koopt zich een ‘remplaçant’, een plaatsvervanger. De prijs van deze
menselijke koopwaar is niet eens zo bijzonder hoog: 200 tot 400 francs, voor een dikke
boer niet eens zo'n geweldig bedrag. Zo blijven de boerenzoontjes dus veilig thuis, maar
de arme schrobbers uit de kleine huisjes aan de voet van de dijk moeten in de Grande Armee
dienen! Dat is een grof onrecht, maar wat doe je er aan? Er zijn helaas remplaçanten
genoeg te krijgen, die zich voor zo'n handjevol geld laten ronselen.
Jan van Eck, een Zwitser, die het nummer van ‘kleine Jan Sluyske’ overgenomen heeft,
schrijft een hartroerende brief uit het grote depot Minden. Hij smeekt om het geld, dat
hem beloofd is, maar waarvan hij tot heden nog geen centime gezien heeft. Aan wie de
schuld? Kleine Jan Sluyske zit thuis en jan van Eck zwerft verder, Polen, de Berezina,
Moskou? Er melden zich te veel havelozen aan, daarom worden de bepalingen voor de
remplaçanten verscherpt: ze moeten van goede zeden zijn, ze mogen niet meer dan zoveel
KM. van de garnizoenen af wonen, hun vrouw moet er in toestemmen dat ze gaan, enz. Maar
het verderfelijke stelsel blijft.
Er is nog een ergernis en dat is de Nationale Garde, het keurkorps van Napoleon! Alleen
zonen van de welgestelden ‘mogen’ er in dienen. Zo lopen de boerenzonen toch nog in de
val! Op 26 Augustus 1813 wordt een heel rijtje opgeroepen: Jacob Ruiter, Klaas Tensen,
Dirk Bakker, Cornelis Schuurman, Pieter Cornelisz. Kooyman, Pieter Jonker en Jacob Jansz.
Groot, om in de 1e en 3e Comp. van de 6e Cohorte van de Nationale Garde te dienen of zich
te doen remplaceren. Dit is een kwaad geval! Want dit zijn de zonen van dikke boeren en
een remplacant voor de National Garde is niet voor 200 - 400 francs te koop. Dus maar
gaan? Ze kunnen zich een uniform aanschaffen bij de heer Jakson te Amsterdam tegen 50
francs en de ‘Schakot’ voor 8 franc 20 centimes bij de hoedemaker Dupuy mede aldaar, maar
ze doen het lekker niet, ze saboteren zoveel als ze kunnen! Maarten Brouwer is ‘waar
aamborstig’ en Jacob Groot is op 15 November nog steeds niet in dienst. Zo traag mogelijk
opkomen, misschien lukt het, want de bevrijding daagt!
Intussen doet men alsof. De Keizerlijke verjaardagen en overwinningen moeten ook hier
gevierd worden! Volgens de Maire gebeurt dat ook steeds zeer stipt. Nog op 18 Augustus
1813 wordt aan den heer Onder-Perfekt gemeld: ‘dat het verjaringsfeest van Zijne Majesteit
den Keizer op den 15 dezer in deze Gemeente met de gewone plechtigheid is gevierd. Met het
aanbreken van den dag, zijn de vlaggen van alle drie Torens uitgestoken en hebben tot den
avond gewappert, alle de 3 klokken hebben dien dag 3 maal geluid, des morgens ten 6, des
middags ten 12 en des avonds ten 6 uren, telken reize een half uur. In alle de kerken zijn
dankzeggingen gedaan aan den Allerhoogsten en een plechtig Te Deum Laudamus gezongen. Des
avonds zijn alle de Huizen geillumineerd geweest van 9 tot 12 uren. Hiermede aan het
oogmerk, etc...’.
Heus, Zijne Majesteit heeft zich over Andijk niet te beklagen!
Intussen wordt er in het geheim gewerkt, Napoleon's macht taant. In de Volkerenslag bij
Leipzig, 16 - 18 October 1813, wordt hij door de bondgenoten verslagen, het
daagt! Op
17 November publiceert Van Hogendorp zijn proclamatie: ‘Oranje Boven! Holland is vrij. De
Franschen vlugten aan alle kanten. Alle de aanzienlijken komen in de regering. Het volk
krijgt een vrolijke dag op gemeene kosten. Elk dankt GOD. De oude tijden komen wederom, Oranje Boven!’
Zelfs op Andijk is het merkbaar. Het Copieboek van de Maire houdt op 18 November op, vanaf
1 December wordt een nieuwe agenda bijgehouden, waarin missiven en publicaties van de
nieuwe regering worden aangetekend.
Verschillende Fransen voorschriften worden opgedoekt en sommige ambtenaren van hun posten
ontheven. De heer Mollerus meldt zijn ‘honorabel ontslag’ en wordt vervangen door de heer
Simon van Stralen als Commissaris. Meester Cornelis Heman wordt ontvanger van Andijk in
plaats van meester Maarten Brugman. Al het oude is nieuw geworden, de gemeente Andijk gaat
een nieuwe toekomst tegemoet!
Helaas, de dageraad is gekomen maar het is nog nacht. De voornaamste zorg van de nieuwe
regering is: hoe zichzelf te handhaven? De noden van het volk zijn bijzaak en worden
eenvoudig genegeerd. Belasting en bewapening zijn aan de orde van de dag. Alle mannen van
17 tot 45 jaar moeten zich melden voor de landstorm. De regering neemt, om een landmilitie
te vormen, de gehate conscriptie klakkeloos over, met de remplaçering incluis. Het
‘herstel’ is slechts vergulde schijn, alleen de rechten van de adel zijn hersteld, de
armen zijn nog steeds zonder hoop. Nog decennia's zal het duren, voor er ook aan hen
gedacht wordt. De eerste helft van de 19e eeuw is voor ons volk een zeer moeilijke tijd,
pas in de tweede helft komt er enige verlichting. Zo draagt de jonge gemeente Andijk het
juk reeds in de jeugd.