» Historie » Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk » Pagina 161-162
Als het vroeger niet strikt nodig was, kwam men 's avonds in donker niet aan de weg.
Negen uur was boerenbedtijd. Vooral meisjes en vrouwen bleven dan binnen, aanranding was niet denkbeeldig.
Als ze toch uit moesten, kregen zij een geleide, voorzien van een lantaarntje ‘met hoornen (=mica)
glaze’, ook al geen stralend licht! Alle verlichting, binnen- en buitenshuis, was kaarslicht. In ‘de
oude tijd’ is er in Grootebroek een kaarsenmakerij geweest, fabriek is een wat te groot woord. Om iets
beter licht te krijgen, was er het oliepitje, drijvend op raapolie en de ‘snotneus’, maar veel beter
was het niet.
Het werd beter toen de A.P.C. (American Petroleum Company) haar produkten in Europa probeerde te slijten.
Zware tankwagens met twee paarden ervoor, brachten de petroleum ook op Andijk. Eerst met tegenzin
ontvangen, wegens brandgevaar, maar toen de ‘petrum’ wat ingeburgerd was, brandde in alle huizen een
petroleumlamp.
Toen werd ook aan wegverlichting gedacht. Dat was alles nog particulier initiatief, er
werd langs de huizen ‘lantaarngeld’ opgehaald, hoeveel weet ik niet, maar allicht waren
het kleine bedragen, want elke cent was er een! Er kwamen langs de dijk, vroeger de enige
verkeersweg, vierkante palen te staan van plm. 2,5 m. lengte, met daarop een kap van blik
en glas en daarin een petroleumlamp met brander en lampeglas.
Die lamp moest 's avonds tegen donker bijgevuld worden en het glas eventueel gereinigd van
loef en stof. Dat deed de lantaarnopsteker, geen volledig beroep, maar in de schrale
wintermaanden een welkome bijverdienste voor de arbeider, want sociale zorg stond nog op
een laag pitje. Ieder had zijn eigen wijk en gewapend met een kort laddertje, een
petroleumbusje van 5 liter, een poetsvod en een doosje lucifers, kon de strijd beginnen.
Zuinigheid met vlijt: wie wat zuinig met vullen was, kon soms nog een beetje petrum voor
eigen gebruik overhouden... daar petrum 4 cent per liter kostte!
Als wegverlichting was dit lang niet voldoende. Waar een lantaarn stond, was
de weg zo'n tien meter aan weerskanten zwak verlicht, verderop diende het alleen als
koersbepaling: af en toe zo'n gloeiende spijker... De palen en lampekappen waren geverfd
in de gangbare kleuren: donkergroen en wit. Niet elk jaar, maar als het nodig was, werden
de kappen naar de schilder gebracht. Dan stonden er de hele zomer de kale palen met een
ijzeren spijltje erop.
Pas in 1918 kwam er werkelijk verbetering: toen kwam de electriciteit op Andijk, nu 70
jaar geleden.
Dank zij onze voortvarende burgemeester-dijkgraaf Groot werd het meteen een gemeentelijk
electriciteitsbedrijf. Het duurde nog wel even, eer er overal van verlichting sprake was,
maar het gesukkel in donker was nu over.
Dat was de slotregel van een amerikaans liedje, dat voorheen voor de radio gezongen werd.
Het ging over een tocht, dwars door de dorre vlakten in Texas, waar geen water is.
Arie Tensen, die in 1890 als jongen van 16 jaar met Simon Prins naar Amerika trok, heeft
die tocht eens gemaakt door de great desert, alleen met zijn indianen paardje en een leren
zak met ... water. Drinken kon niet lijden, alleen lippen en neusgaten natmaken .... 7
dagen en 7 nachten.
‘Indian trail’ noemen ze dat.
Jongeren zullen zich moeilijk kunnen voorstellen, dat er ook op Andijk soms gebrek aan
water was. Er was water genoeg in de Zuiderzee, maar dat was zout en niet te drinken. Ook
in de vele sloten was water, maar dat was vaak ook niet helder genoeg om te drinken. Het
drinkwater viel uit de hemel en werd verzameld in een regenbak, gemetseld van kleine gele
Makkumer steentjes. Echt vakwerk om zo'n waterdichte bak met een ‘verwulf’ (gewelf) te
maken. De inhoud was 2 - 3 m3. Later, toen er betonnen regenbakken kwamen, werd de inhoud
wat groter: 3 - 4 kubiek.
Er kwam zelfs een voorstel bij de gemeenteraad om bij nieuwbouw regenbakken van 5 kubiek
verplicht te stellen.
Arme mensen hadden geen regenbak, de regen werd verzameld in een ton buiten, liefst op een
plek uit de zon en met een gonjezak overdekt. Dat het stilstaande water in zo'n ton niet
fris was, is zondermeer duidelijk... de voorraad was bovendien snel geslonken.
In droge jaren was er echt gebrek aan koel, helder water. Dan werd er water gehaald uit de
grote bakken van kerk of school, voor 1 cent per emmer of uit kleine stilstaande slootjes
in het weiland, gratis... In het zeldzaam droge jaar 1911 werd zelfs water aangevoerd uit
de duinstreek. Dat ging per spoor en voor Andijk was station Bovenkarspel het dichtste
bij. Het water moest dan per schuit gehaald worden in tobbes, vaten, emmers, inmaakpotten
en alles wat maar water kon bevatten. Een tuinder schrobde zijn 18 voets ijzeren schuit
helemaal schoon, (met slootwater) en liet die in Bovenkarspel vollopen met duinwater. Op
de terugweg moest hij dan met de blote benen in het water staan en lopen. Maar dat was
voor die benen niet zo erg, die zagen zelden water.
Wat een geluk, toen in 1927 de waterleiding kwam! Maar, zoals bij elke nieuwigheid, was er
ook hier protest. Dat kwam, omdat ieder de waterleiding 1 meter van zijn erf kreeg, de
rest moest hij zelf betalen.
Voor wie wat ver van de weg af woonde, liep dat nogal in de papieren.
Na een paar jaar werd waterleiding
verplicht gesteld: ieder moest voor 1 augustus
1929 aangesloten zijn. Toen was het watergebrek uit de tijd. Je hoeft nu alleen de kraan
maar open te draaien en er komt water... koel, helder water, (hoewel het soms naar chloor smaakt).
‘Eau de Javelle’ heette dat vroeger, bleekwater.