» Historie » Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk » Pagina 165-173
Donderdag 13 januari 1916. Het is nog in de korte dagen, maar vandaag is het toch extra
vroeg donker! Wilde wolkenflarden jagen laag over de polder, de rukkende wind drijft ze
met kracht naar het oosten. Uit de Gereformeerde Kerk komt manvolk. Ze hebben de hele
middag in de kerk gezeten bij de stoelen- en bankenverhuring’ en ze kijken wat vreemd op,
dat het zo ruw is buiten. ‘'t Loikt wel te waaien ....?’ ‘Ja, dat loikt wel, dat kon
welderes houg water worre boi deuze wind!’ Kijk, wat vliegt daar, is dat sneeuw? Nee,
schuim is dat, van het zeewater, dat tegen de steenglooiing slaat. Even bovendijk kijken!
ja, het water is hoog, het is enorm hoog zelfs. De Noorse stenen zijn schuil, de golven
lopen te pletter op de zwarte basaltlaag, nog een paar voet, dan rollen ze over de kruin!
Zal de oude dijk dat houden? Een geweldige druk staat er op, al die duizenden tonnen
water. Een liter water is een kilogram, hebben ze op school geleerd. Hoeveel duizenden
kilo's druk moet de dijk weerstaan?
Gelukkig, de wind is nog west, als die wat krimpt zal het wel gaan. Maar als hij naar
buiten gaat, dan moge God ons behoeden! Met een bezorgd hart dalen de mannen de dijk af.
Het is in geen eeuwen gebeurd. Bij de watervloed van 1825 heeft de dijk het hier gehouden.
Van dijkbreuk weet hier niemand, gelukkig maar! Wat zou er van onze polder worden, van
onze huizen, van onze vrouwen en kinderen? Redt onze zielen!
Ze leggen zich ter ruste. Het slaapt best met stormachtig weer. Sommigen slapen de hele
nacht door! Maar reeds in de voornacht begint het harder te waaien. De wind draait naar
buiten, de pannen klapperen op het dak, het hele huis kraakt in zijn binten. Het wordt
stormweer! Storm uit het noordwesten, bij zo'n volle zee, dat kan een ramp worden, de dijk
zal het nooit kunnen houden! Maar het water rijst nog steeds en de bulderende storm slaat
de golven stuk boven op de dijk. Het water klettert op de pannen als een slagregen. Het
overspoelt de goten, het ratelt in de regenbak, vies zout water! Och, dat is niet erg, als
de dijk het maar houdt! Maar de dijk houdt het niet. De nachtwakers maken alarm in de
donkere nacht. Ze kloppen angstig op vensters en deuren: ‘Er uit, er uit! De dijk breekt
door! Kom dan toch, help! De dijk breekt door!’ Het is een vreselijke schrik, een
ongekende dreiging. De mannen haasten zich in de kleren, hier is geen tijd te verliezen,
de dijk moet behouden blijven of allen zullen vergaan. Op, naar de magazijnen, zeilen en
50-ponders gehaald en naar de dijk gebracht!
Door storm en nacht zeulen ze de zware zeilen naar de dijk. Nu uitrollen, hoe vaak hebben
ze hun dorszeilen reeds ontrold? Maar dit is wat anders. Vlak, vlak, mannen. ja zeker,
vlak! De razende storm vliegt onder het zeil en slaat het terug als een zakdoek! Niet
versagen, opnieuw proberen! Maar het zeil is nu kletsnat en ontzaglijk zwaar, stug en
onhandelbaar! Doorzetten!
Elke minuut kan ons leven kosten! Hier dat zeil, vlak, vlak nu! Vlak tegen storm en golven
in! Een man breekt zijn been op de gladde stenen, hij wordt weggedragen, maar de overigen
vechten door, omdat het moet. De dijk moet en zal behouden blijven! Helden zijn het,
deze aardappelbouwers van de Noorddijk, helden in de storm! Met verbeten woede gaan ze de
grimmige waterwolf te lijf, Ze zijn tot op de huid doornat, het hindert niet. Het zoute
water striemt hen in het gezicht, het hindert niet. Ze zeggen wat, maar de bulderende
storm rukt de woorden aan flarden, het hindert niet. Ze vechten moedig door! Er komt een
hagelbui en dat maakt de zee woedend, de mannen wijken niet. Ze worstelen met zeilen en
gewichten om het behoud van de dijk, die allen behouden moet!
In de huizen wachten vrouwen en kinderen vol angst de ochtend af. De vrees voor doorbraak
heeft hen weggedreven uit hun eigen huisjes aan de dijk. Door storm en duisternis zijn zij
gevlucht naar de sterkste huizen, die wat verder van de dijk af staan. Met dertig tot
veertig mensen wachten ze tot het vreselijk onweer bedaren zal. De storm loeit en buldert
om het huis, de binten kraken. Een plotselinge slag doet allen schrikken. Stil maar, het
is niets, er viel een luik uit de hengsels of een pan van het dak.
Het hele huis beeft, soms siddert het als was het levend, dan weer schudt het tot in zijn
fundamenten bij een doffe dreun. De mannen, die even thuis komen om droge kleren, weten
wat er gebeurd is; een stuk dijk stortte naar beneden.
Storm januari 1916
Misschien zijn er huizen kapot en onmiddelijk worden ze bestormd met vragen: ‘Van wie was
dat huis?’ ‘Was het ons huis?’ ‘Och Heer,
ons huis toch niet?’ Alsof dat wat uitmaakt
als straks de hele boel onderspoelt. De mannen sussen het, nee, jullie niet, maar kom, we
moeten weg! Er moeten nog meer zeilen gelegd. Misschien geeft het niets meer, de dijk is
overal slecht. Ze zullen doen wat ze kunnen en gijlieden, bidt tot God! Ze gaan in de donkere stormnacht.
De storm loeit rond het huis, hij huilt aan alle hoeken. Hij fluit langs vensters en
dakgoten. Er is geen plekje rustig in het hele huis, waar je de storm
niet zoudt horen!
De kinderen worden er drenzerig van, ze hebben honger, midden in de nacht. Ze worden
vervelend en de moeders hebben veel moeite om hen rustig te houden. Het is een vreselijke
nacht en het duurt oneindig lang eer de morgen daagt!
Eindelijk is het zo ver. Het morgenlicht breekt door en de storm is bedaard! Er waait nog
wel een frisse wind, maar dat mag geen storm meer heten, aan frisse wind zijn we hier
gewoon! De Andijkers komen uit hun huizen om de ravage te gaan zien. Het is een vreselijke
verwoesting! Nu pas wordt het hun duidelijk hoe hachelijk de toestand geweest is! De oude
dijk is op veel plaatsen zwaar gehavend, op een enkele plek zelfs
bijna doorgebroken.
Bijna, want er zijn gaten aan de
buiten- en aan de
binnenkant! Dat is juist het
eigenaardige: dat de dijk aan de
binnenkant het meest kapot
is! Ze hebben zich een dijkbreuk altijd heel anders voorgesteld. Eerst zouden er stenen
uit de glooiing spoelen, dan zouden de golven de kleilaag steeds verder uitvreten tot de
dijk te zwak zou worden om de druk te weerstaan en dan zou de dijk doorbreken! Maar het is
heel anders gegaan: de steenglooiing is nagenoeg onbeschadigd gebleven, althans gerekend
naar de enorme ravage aan de binnenkant. Nee, het overslaande zoute water heeft de
kleilaag van de binnenkant door en doorweekt. Toen is de dijk bovenaan gaan scheuren,
juist op het randje van de macadamweg. Het aandringende water heeft die scheuren wijder
gemaakt, al wijder, tot tenslotte de doornatte massa met donderend geweld naar beneden
strotte! De rest van de dijk bleef staan als een steile wand. Er is precies te zien,
hoeveel keer die dijk wel verhoogd is in ‘de oude tijd’. Boven de oude ‘Keizerdijk’ liggen
nog talrijke lagen. Het is nu ook goed zichtbaar, hoe de laatste eeuw(en) de dijk met puin
verhoogd is en dat was fout! Al dat puin maakt de dijk zo poreus als een turf, dat moet er
alles weer uit! Maar voorlopig drukken nog andere zorgen. De zware grondmassa's, die naar
beneden geschoven zijn, hebben hekken en huizen vernield.
Sommige huisjes zijn eenvoudig gewipt, ze hangen scheef tegen de nog rechtstaande huisjes
aan. Daar is er een, waar men een oude vrouw uit haar bedstee heeft bevrijd door het
planken schot van de buitenkant stuk te zagen. De dijkmassa had de bedsteedeurtjes dicht
geschoven en daar zat ze gevangen! De weg langs de dijk is op veel plaatsen versperd en de
dijkgracht dicht. Het zal vele dagen duren eer het verkeer weer vrij is. Met man en macht
wordt daaraan gewerkt. leder, die handen aan het lijf heeft, moet helpen. De bouwerlui
werken broederlijk samen met schoolmeester en winkelier. Ze staan in een lange rij en
‘lepelen’ met hun panschoppen de kletsnatte grond weer omhoog, want kruiwagens kun je in
zo'n brijberg niet gebruiken. Er komen schuiten met volk uit de Streek. Het is weer als in
vervlogen eeuwen. De Grootebroekers onderhouden hun eigen dijkvak. Weldra komen er
soldaten uit Den Helder, die daar toch maar nutteloos omhangen en hier handen vol werk vinden!
Er is een enorme drukte van kijkers uit de omliggende dorpen. Ze lopen het werkvolk in de
weg en een die wat veel praats heeft, verhuist van de steile dijk pardoes in de
modderbrij! Zo is ons volk, het kan veel verdragen zonder wat te zeggen, maar loop hen
niet in de weg als ze het druk hebben! Een bange nacht is voorbij, gelukkig! Maar in aller
hart leeft de bange vrees voor herhaling. Het is nog Januari, er kunnen nog meer stormen
komen, wat God verhoede. Hoe zal deze zwakke dijk dat ooit kunnen houden? De oude dominee
Van Dorp preekt die Zondagmorgen voor een halflege kerk. Al het manvolk werkt aan de dijk.
Alleen grijsaards, de vrouwen en de kinderen zijn opgekomen om een dankstond te houden.
Het prille, witte licht van de januarimorgen valt vreemd op de vele lege plaatsen in de
oude kerk, die op andere Zondagen te klein is. Het is een wat vreemde tekst, waarover de
oude leraar die morgen preekt. Handelingen 27 vers 29c: ’...en zij wensten dat het dag
werd’. De oude paaien, de vrouwen en de kinderen, zij allen luisterden met aandacht naar
deze ontroerende prediking. Is er wel ooit een nacht in hun leven geweest, waarin zij zo
vurig hebben gehoopt, dat het d a g werd? Het is een historisch ogenblik, deze korte
dankstond in de koude kerk. Buiten werken de mannen aan de gehavende dijk, zo is het sinds
eeuwen geweest.
Uit een ver verleden ruist een zin: ‘Wij willen die zeeburg houden!’ Wij
zullen die
zeeburg houden met drieërlei tuig: met de spade, met de burrie en met de vork.
Eeuwen heeft dit volk aan zijn dijken gewerkt en het werkt
er ook nu aan met taaie volharding, en het wint! Het ziet er nog vreemd uit met al die
bekistingen en witte zeilen aan de binnenkant van de oude dijk, die nooit anders dan groen
geweest is. Er gapen nog lelijke gaten in de steenglooiing aan de buitenkant, waar reeds
weer steenbokken staan. Maar het werk vordert, de zeeburg zal behouden blijven.
Nu volgt een rumoerige tijd voor Andijk, een drukte als nooit tevoren gekend.
Het herstelwerk eist alle aandacht. De eerste zorg is: het verkeer weer mogelijk te maken.
De weg langs de dijk zit op vele plaatsen schuil onder de modder, allee, zoek die weg
bloot! De dijkgracht is op vele plaatsen gedempt, die moet opnieuw gegraven worden. Dat
valt niet mee. De modderbrij houdt niet op het vrij steile talud. Er moeten palen geheid
en bekistingen gemaakt om de glooiing te kunnen houden. Als de glooiing klaar is, worden
de herstelde plaatsen met zandzakken belegd. Wagenvrachten zakken kost dat, in een tijd
waarin jute schaars is, want het is het laatst van ‘wereldoorlog’ 1914-1918.
De dijk is te laag. Er wordt een kistdarn op gemaakt van een meter hoog en vele kilometers
lang. Het is maar provisorisch werk, later zal dat beter worden.
Er zijn geweldige plannen in de maak: de hele dijkgracht gaat dicht! Er komt een zware
berm langs de hele dijk tot Enkhuizen toe en de kruin wordt met een meter verhoogd. Daar
moet groot materiaal en veel werkvolk voor komen! Het is een firma met een wereldnaam, die
dit werk uivoert: L. Volker Az. te Sliedrecht, all known in the world. Een zandzuiger
slokt ergens in zee een zandbak op.
Sleepbootjes brengen de zandbakken voor de wal, waar een ‘spuiter’ ze kolkend leeg zuigt
en water met zand borrelend en bruisend door buizen blaast.
Harde werkers, deze baggerlui met hun verweerde koppen, hun stijve pilowpakken en zware
baggerlaarzen. Ze hebben een groot deel van de wereld gezien, deze ‘zwervende
houtvoeters’, ze baggerden in Argentinie aan de Rio de la Plata, in Egypte bij het
Suezkanaal, in China bij Shanghai. Dit hier is maar prutswerkje, een peuleschil,
dat nemen ze zo even tussen de bedrijven door. Ze leiden de stroom water en zand, die uit
de buis golft met houten schotten. Ze trekken met moeite hun belaarsde voet uit het
zuigende zand en als de stroom ophoudt te golven, zijn er weer enkele vierkante meters
zandvlakte gewonnen.
Het eigenlijke dijkwerk wordt door de firma Zwaan & De Geus van den Heuvel uitgevoerd.
Honderden polderjongens trekken naar Andijk. Het is ruig volk, ze minnen drank en vrouwen
en brengen schrik in het Calvinistische dorp.
In allerijl worden polderketen gebouwd en door de keetbazen en hun wijven betrokken.
Hier heeft het poldervolk zijn ‘tehuis’, een ruw getimmerd hok met verveloze tafels en
dito ruwe banken. Hier hangen ze om, de ganse lange.avond, tussen werk en slaaptijd. Hier
knokken ze elkaar blauw om die weerlichts mooie meid of zuipen zich zat uit verveling. Op
een mooie zomeravond zitten ze aan de zeekant, met een drankfles tussen de knieen en
zingen een weemoedig lied van het hutje bij de zee. Overdag werken ze als paarden. Ze
kruien het puin uit de kruin van de dijk en brengen er zwarte grond voor in de plaats.
Ze laden diep in de werkput de kipkarren vol met grote, vierkante steken of ze maken bij
het ‘stort’ een nieuw talud aan de oude dijk. De zandspoortjes rijden af en aan. Zestien
kipkarren halen ze telkens uit de Koopmanspolder en rijden rammelend met de lege karren
terug over de primitieve lijn. Een wonder, dat dat nog altijd goed gaat! Och, er raakt wel
eens een kipkar los of er kantelt een locomotief, maar die zetten ze met hun allen weer
recht, ai!, gelijk!’ Ze graven de put aan de Enkhuizer dijk, ze graven de putten Brouwer
onwijs diep; er kunnen wel twee locomotieven op elkaar staan! Uit die diepte schalt de
stem van de putbaas, als de rails weer uit de modder gehesen moet worden. ‘Ajuu... ajuu,
ai gelijk! Ajuu... ajuu!’ Welk een strot heeft zo'n kerel, je kunt hem in Wervershoof wel horen!
Ze graven een nieuwe dijkgracht en de putbaas treedt de lengten uit, die elk moet kruien.
Hij heeft een schop in zijn armen en neemt reuzenschreden. Wee hem die het waagt zijn
bevelen te weerstaan! Dit is een fijne tijd voor de jeugd.
Ze rijden met levensgevaar mee met de zandtreintjes, tussen twee kipkarren heel naar de
Koopmanspolder. Een jongen wordt door een locomotief overreden en even later nog een. Ze
zijn allebei een been kwijt en dat brengt de schrik er toch even in. Ze spelen krijgertje
over de zandbuizen, ze kruipen er in en passeren elkaar middenin zo'n roestige buis! Ze
varen met een sleepboot naar de zandzuiger, midden in zee.
Andijk kent weldra zichzelf niet meer, zo ingrijpend is de verandering na de stormnacht.
Er zijn door de storm enkele huizen vernield, maar dat is een kleinigheid bij wat er nu
gaat gebeuren; de huizen langs de dijk worden in massa onteigend! Het moet, ze staan
lelijk in de weg! De smalle rijweg met het paardenstraatje boven op de dijk verdwijnt, ook
de paadjes van ongelijke breedte beneden. Er komt een nieuwe brede asfaltweg van Enkhuizen
naar Medemblik. Er staan veel huizen in de weg. Welnu, die moeten onteigend worden. De taxatiecommissie
zal de schadevergoeding bepalen naar recht en billikheid. Wie er niet goedschiks uit wil, zal er
kwaadschiks uitgezet worden, daar hebben we een onteigeningswet voor!
De meesten gaan goedschiks, ons volk is niet lastig. Maar een enkele weigert het, hij
neemt het zo niet. Het bouwen is duur tegenwoordig, een knap bouwersspul komt op 10 tot
12.000 gulden en de bedragen, die de commissie bepaalt, zijn meestal lager. Er worden
harde noten gekraakt, maar de onteigening gaat door, tot in totaal
driehonderd huizen onteigend zijn! Al die huizen moeten op een andere plek weer worden opgebouwd, maar waar zal dat
zijn? Op de smalle strook tussen dijk en dijkgracht is niet veel plaats meer, men zal het
verderop moeten zoeken!
Andijk krijgt intussen een nieuwe burgemeester. De oude burgemeester Kooyman treedt in
1919 af. Zijn opvolger is een jonge kerel met veel durf en een vooruitziende blik!
‘Regeren is vooruit zien,’ heeft minister Posthuma gezegd en burgemeester Groot is van
hetzelfde gevoelen! Hij is kort van stof, al die lange redenaties houden maar op. In
dezelfde tijd kan er meer gebeuren, aanpakken dus, niet talmen of treuzelen! Zo'n man moet
Andijk in deze jaren juist hebben! The right man on the right place! Burgemeester Groot is
de ziel van het nieuwe wegenplan, dat nu ontworpen wordt. Er komt een lange weg vanaf de
Bangert langs het Kleingouw tot aan de Reinderhoeksloot. Daar zal de weg afbuigen naar het
zuiden en verder aansluiten aan de Horn. Langs de Knokkel zal de nieuwe weg verder leiden
tot voorbij het Kerkepad. Verschillende wegen zullen toegang geven tot deze nieuwe weg.
Zo zal, behalve de bestaande paden aan het Oosteinde, die verbreed moeten worden, een weg
aangelegd worden langs de Reinderhoeksloot, te noemen ‘Middenweg’, een langs de Hoeksloot,
te noemen ‘Hoekweg’ en een langs de Molensloot, te noemen ‘Molenweg’. Er moeten 25 nieuwe
bruggen worden gebouwd. Langs Kleingouwweg en Knokkel moet een brede strook grond
gereserveerd worden voor een trambaan. Daar langs moet een nieuwe parallelsloot gegraven
worden. Andijk moet verhuizen, van de dijk af, verder de polder in, dichter bij het land!
Hoeveel duizenden werkuren gaan er jaarlijks niet verloren, omdat de bouwers te ver van
hun land af wonen! Er ziijn er bij, die een vol uur moeten varen om bij hun land te komen!
Met een nieuwe weg langs het Keingouw wordt dat tot een half uur bekort.
Het land kan beter en meer intensief bewerkt worden als de bouwer er dichter bij woont.
Het land krijgt meer waarde. Komaan we gaan een goede toekomst tegemoet!
De Andijkers zijn er verbaasd van! Zoveel opeens kunnen ze niet verwerken! Maar als ze het
eenmaal begrepen hebben, barst de reactie los! Het is een heel natuurlijke en zeer
begrijpelijke reactie. De Andijkers voelen zich plotseling wakker geschud, erger nog ze
voelen zich ontworteld! Wat, van de dijk af? Nooit! Eeuwen en eeuwen hebben onze vaderen
aan de dijk gewoond. Zonder de dijk was Andijk er niet en nu zo maar wegtrekken, nooit! En
bovendien, wat verbeeldt die burrie zich? Zouden ze zomaar een strook van het allerbeste
land verdoen voor zijn wegenplan? De zandstrook van de Oudewal dichterbij halen en daar
weet-ik-hoeveel bunders best land voor prijsgeven? Wat mankeert hem? Nee hoor, zij blijven
aan de dijk!
Maar het wegenplan gaat door! Reeds worden in het open land de bruggen gebouwd. Het zijn
lelijke betonnen doodkisten en er wordt al dadelijk een domme fout begaan; de bruggen
worden naar de sloten gericht! Later wordt daar de weg aan vastgemaakt en zit er haast bij
elke brug een lelijke knik in de weg! Dat de bruggen later te nauw zullen blijken, kunnen
de bouwmeesters niet helpen, het verkeer stelt anno 1920 zulke hoge eisen nog niet. Ook de
wegen komen weldra klaar, het land wordt door de meeste eigenaren goedschiks afgestaan,
slechts een enkele zet de voet dwars! Als alles bijna klaar is, houdt Teun Molen nog
koppig vol, zijn land krijgen ze niet, tot hij er tenslotte gerechtelijk toe gedwongen
wordt. Het algemeen belang gaat toch boven het partikuliere!
Nog voor de nieuwe wegen klaar zijn, worden er reeds huizen gebouwd. De
woningbouwvereniging ‘Nieuw Andijk’, waarvan burgemeester Groot de stuwende kracht is,
plaatst ter aanmoediging hier en daar wat huizen aan de nieuwe wegen en weldra volgen er
meer. De meest vooruitstrevende jonge bouwers hebben hun belang begrepen, ze laten nieuwe
huizen en schuren aanbesteden en meer en meer rijen de tuinderswoningen zich langs de
Kleingouw aaneen. Ook de meeste officiële gebouwen krijgen daar hun plaats: twee nieuwe
scholen worden aan Schoolpad en Molenweg gebouwd. In plaats van het ene postkantoor in de
Bakkershoek komen er nu twee, aan de Molenweg en aan de Knokkel. De Boerenleenbank
verhuisd naar het Kleingouw, daar wonen de burgemeester en secretaris en op 9 September
1921 legt de oudste inwoner, Evert de Vries de eerste steen van het nieuwe raadhuis.
Helemaal nieuw is dat raadhuis niet, de vroede vaderen zijn weer eens zuinig geweest! Ze
hebben bepaald, dat de afbraak van de Ooster en Westerschool best nog wel gebruikt kan
worden voor het raadhuis en zo is het raadhuis dus een ‘oud-maakt-nieuw’ geworden.
Dit is een rumoerige tijd! Andijk verplaatst zich en meet zichzelf een nieuw pak aan en
komt daardoor tijdelijk in het hemd te staan. De weg langs de oude dijk wordt er niet
fraaier op. Er komen daar lelijke open plekken en koude trekgaten aan de kale dijk. Met de
dijkgracht is ook veel van het pittoreske verdwenen. Wat was de Kathoek niet een prachtig
buurtje met al die bruggetjes over de dijkgracht. Het is alles weg en er is een lelijke
zandverstuiving voor in de plaats gekomen. Die ‘burrie’ heeft wat op zijn geweten met dat
gesleep van al die huizen naar het Kleingouw! Het geeft enorm veel drukte, al dat breken
en weer opbouwen. Dag aan dag klinkt de hamerklop van de timmerlui, die een gouden tijd
beleven.
Bij de afbraak en het verplaatsen van de oude huizen heeft Willem Schuurman de leiding en
het is hem toevertrouwd! Hij weet te commanderen, hij houdt van doorzetten. Tegenspraak
stuit op hem af en voor kletspraatjes is hij volkomen immuun. Hier moet gewerkt worden! En
er wordt gewerkt! Op allerlei manieren worden de huizen verplaatst. Sommige, die aan de
dijk moeten blijven, worden eenvoudig verrold naar hun nieuwe standplaats. Dat het verkeer
daarbij soms een halve week gestremd is, komt er minder op aan, dit gaat nu voor. Een
klein huisje wordt op een sleperswagen geladen en zo naar de nieuwe bestemming gereden.
Een grote kapberg wordt op vier pramen weggevaren. Een huis wordt vanwege de ‘weigluize’
in lichte laaie gezet. Het gemeentebestuur waakt evenzee voor de hygiene als de Fransen in 1812!
Andijk ondergaat een radicale verandering. Het oude dorp aan de dijk krimpt bij de dag in,
Aan de nieuwe wegen groeit een Nieuw Andijk. In 1922 zijn de meeste huizen naar het
Kleingouw verplaatst en nog steeds worden er nieuwe huizen en schuren aanbesteed. Geen
wonder, de bevolking groeit, er zijn nu plm. 3500 inwoners, dat is driemaal zoveel als in
1812. Het gaat goed, het is een gezonde groei, het is het eigen volk, dat zo sterk
aanwast, van het vreemde volk is maar weinig blijven hangen. Slechts een enkele
polderjongen vond hier een rustiger bestaan. Poldervolk is zwerversvolk. De meesten zijn
met Zwaan & Geus meegetrokken naar ander werk, ergens aan het Noordzeekanaal of nog
verderop.
Andijk vernieuwt zich! Het trekt een nieuw pak aan. maar dat pak moet betaald worden in
een zeer moeilijke tijd! Want de wereld is enorm in beroering in deze jaren. De Russische
revolutie van 1918 heeft een lelijke streep gehaald door alle oude berekeningen en
WestFriesland voelt daar de gevolgen van in de eerstvolgende jaren. De pakhuizen van de
zaadfirma's in de Streek zitten vol met zaden, die ze niet kwijt kunnen, nu een zo
belangrijk afzetgebied als Rusland hun ontvallen is. Daardoor zijn de Kerstuitbetalingen
slechter dan ooit en is het voor de kleine bouwers weer een hele ruk tot aan de vroege
piepers. Nochtans versagen ze niet, maar zetten moedig door! Andijk heeft een nieuwe
burgemeester, die van aanpakken weet! Reeds heeft hij de bouwers dichter bij hun land
gebracht. Dat land kan in de toekomst meer opbrengen. Wie weet komt er nog eens een eigen
veiling en zo niet, dan kan er toch een nieuwe weg naar de Streek gemaakt worden! Andijk
moet vooruit en het
gaat vooruit, alle moeiten ten spijt.
De stormnacht van januari 1916 heeft grote gevolgen, niet alleen voor Andijk. In andere
gebieden, waar de dijk wel doorgebroken is, is de toestand nog veel erger! De regering
begrijpt, dat er hier iets gedaan moet worden! Er zijn allang sluimerende plannen om de
hele Zuiderzee af te sluiten, maar het is er nooit van gekomen. Nu is er
noodzaak!
Het plan van Ir. C. Lely wordt goedgekeurd. Er moet een zware afsluitdijk komen, van
Wieringen naar Friesland Dan wordt de Zuiderzee een binnenmeer en de dijken worden
slaperdijken. Het gevaar van doorbraak is dan vrijwel geweken! In dat grote binnenmeer
kunnen dan polders gemaakt worden. Het eerste een polder tussen Wieringen en medemblik Die
polder zal ‘Wieringermeer’ heten. Maar die is er nog direct niet. In de tussentijd kunnen
er proeven genomen worden, hoe de gewassen het zullen maken op de grond ‘der zee ontrukt’.
Daarom wordt er
bij Andijk een proefpolder aangelegd van 40 bunder. Als die
drooggemalen is, wordt er een proefboerderij en een (houten) laboratorium gebouwd. In
Augustus 1926 wordt met de dijkaanleg begonnen en in 1927 is de polder klaar. Op 28 juli
1928 wordt de polder bij Andijk gevoegd. Het is dus echt
onze proefpolder! Die heeft
twee miljoen gulden gekost, voor die tijd een reusachtig bedrag! Nu is het
allang geen ‘Proef’polder meer. Na enkele proeven met tuinbouw, is het een
recreatieterrein geworden.