Op een prille voorjaarsmorgen schuift de pottenschuit onder laaghangende iepenveren door,
voor de stoep van het verste veldhuis. Voor het vrouwvolk op de eenzame plaats gaat een
wereld open! Nieuwsgierig hurken ze op de stoep en zien vol bewondering naar alles wat de
pottenman opdiept uit het geheimzinnig donker. Daar staat het op de luiken in het volle
licht: kleurig aardewerk, bruin, oranje, geel of groen geglazuurd, gebiest en dooraderd.
‘Breidskuttels’, een ‘deurhaalderskom’, melkpotjes, testen, een stroopkan, comforen,
‘voetskuttels’, een groene ‘gatemetiel’. Mooi kleurt daar dat Keulse potje bij: grijs met
blauw decor!
‘Ho maar’, zegt de boerin. ‘geef moin dat kloinste melkpotje maar en die twei
voetskuttels’ en ze tikt er keurend met haar knokkels tegen: er mocht eens een barst in
zitten! Het volgende luik gaat er af en nu komt het ‘diggelengoed’ aan de beurt, het
grovere steengoed voor kom-al-den-dag, kastkommen en hooierslokken en het fijne
porceleinen serviesgoed voor de gastersdagen, overdadig versierd met rose en blauwe
bloemetjes en ‘gouden’ randjes.
De pottenman slooft zich uit en de vrouwen haasten zich niet: het mooiste moet immers nog
komen! Dat is het glaswerk, sierlijk van vorm en kunstrijk geslepen. Het fonkelt in de
morgenzon en weerspiegelt het prille licht in talrijke facetten. Het is gedecoreerd met
bloemen in mat en met slingers in goud en dat geeft fraaie effecten. Er is kleurig glas
bij met druiventrossen in rood en engeltjes met gouden vleugels. Het is een weelde voor
het oog, om lang van te genieten. Maar de pottenman wil verderop, het ‘kristal’ gaat weer
onder de luiken. Reeds zet hij de kloet tegen de borst om af te duwen en daar glijdt de
schuit weer verder, naar de volgende stee. Eentonig is de gang van zo'n pottenman: vijf
stappen heen, vijf stappen terug over de luiken. Maar bij de volgende boerderij hebben ze
hem reeds gezien in het spionnetje: ‘Deer komt de potteskuut!’