» Jaarboeken "Oud Andijk" » 1977 » pagina 17-18
Door J. Bootsman.
Wanneer je iets wil gaan vertellen over een plaats begin je met de oorsprong van de naam. Dat is in
dit geval niet moeilijk. "ANDIJK" is namelijk een samenstelling van "Aan de dijk".
In de tweede helft van 1600 wonen slechts een paar honderd mensen aan en bij de dijk.
In 1667 wordt aan het Westeinde van de dijk een kerkje gebouwd. Rond dat kerkje ontwikkelt zich een
buurtje met in de nabijheid "Munnikij" en "Krimpen". Buurten in oostelijke richting
zijn "De Boede", "Geuzenbuurt" en "Oostop". Verder liggen een aantal boederijen
en kleine behuizingen.
Gelegen in het noorden van het grondgebied van Lutjebroek, Grootebroek en Bovenkarspel ontbeert het nog
een eigen-dorpsbestuur. Een poging hiertoe in 1796 faalde.
Bij keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 is de zelfstandigheid een feit. Het dorp telt 1162 inwoners
en toegevoegd wordt het kleine Wervershoof met 447 inwoners.
Er zijn dan 203 huizen waarvan 60 boerderijen met ruim 1000 bunder grasland en 100 bunder bouwland.
De eerste burgemeester is Cees Veer en omdat het in de Franse tijd is wordt hij "Maire" genoemd.
De zelfstandigheid wordt ook na de Franse tijd gehandhaafd, behoudens het herstel van Wervershoof als
zelfstandige gemeente in 1817.
In 1836 ontstaat een kerkelijke scheiding; Hervormden en Gereformeerden.
Na 1850 wordt geleidelijk overgeschakeld van veeteelt naar akkerbouw en zaadteelt. Enige boeren wagen
een gok met "meekrap", een plant die de grondstof levert voor verfstof in de textielindustrie.
Door de uitvinding van een chemische verfstof heeft de meekrap tien jaar later afgedaan, maar de zaadteelt
neemt een grote vlucht.
Enkele Andijkers zullen zich het dorp nog herinneren van vóór 1916, het jaar van de stormramp.
Ik geloof dat in geen ander dorp in de omtrek en in zo korte tijd zoveel veranderd is als in Andijk. Ten
tijde van de ramp wonen aan of tegen de dijk 3500 mensen.
Ofschoon de dijk het zwaar te verduren had hield hij stand. De noodzakelijkheid van verzwaring van de toen
nog als zeewaterkering fungerende dijk leidde tot afbraak of verplaatsing van een kleine 300 huisjes. Ook
verdwijnt de smalle rijweg boven op de dijk. Langs de dijk komt een nieuwe asfaltweg van Enkhuizen naar
Medemblik. De ten zuiden van de dijk gelegen polder "Het Grootslag" was tot aan de streekgemeenten
over een diepte van zeven kilometer onbewoond en onontsloten. Dit gebied was alleen per schuit, zeilend
of per kloet bereikbaar.
Arbeiders waarvan velen woonden in de buurten "De Bangert" en "Krimpen", liepen
's morgens om 5 uur op klompen naar hun baas om daar om 6 uur present te zijn tegen een weekloon
van zes of zeven gulden. Op een regendag werd niet gewerkt en over die dag werd geen loon uitbetaald.
Om aan vervangend bouwterrein te komen werd eerst "het kleine
plan" uitgevoerd. Vanaf de Hoekweg werd een weg aangelegd naar de
dijk waar nu de Gereformeerde Kerk staat. Later werd "Het grote
plan" uitgevoerd en kwam er een net van wegen, waarbij 25
betonbruggen moesten worden gebouwd. Doordat duidelijke kernvorming
achterwege bleef kon de lintbebouwing zich uitbreiden over een totale
lengte van bijna 20 kilometer.
De stormramp had een grote invloed op de verwezelijking van de
Zuiderzeeplannen en in 1926 werd begonnen met de bedijking van de "Proefpolder".
Door de bouw van een watergemaal werden de vijf molens overbodig en
gesloopt. De namen "Molenweg" en "Molenhoek" herinneren hier nog aan.
De Andijkers verwisselen geleidelijk hun zaadteelt voor tulpenteelt. De
tulpenteelt brengt welvaart en er wordt grof gespeculeerd.
De Gereformeerden hebben behoefte aan een nieuwe kerk. Het moet een mooie
kerk worden; er is geld genoeg. Het wordt een imposante kerk, gebouwd naar
het ontwerp van Egbert Reitsrna.
Toen einde 1931 de Zuiderzee was afgesloten dient de crises zich aan. De
tulpenprijzen zakken in elkaar, kleine tuinders kunnen zich niet
handhaven, meerderen verlaten het dorp of emigreren. De oorlogsjaren brengen weinig verandering.
De nog onontsloten polder blijkt een geëigend schuiloord voor
onderduikers. Rond 400 vaste onderduikers worden verborgen en een paar
duizend verdrevenen worden via Andijk elders ondergebracht.
Na de oorlog volgt een 2e emigratiegolf. Ruim 10% van de bevolking
vertrekt, voor het merendeel naar Canada.
Andijk is nog overwegend een woonplaats van het type lintbebouwing met enkele buurten. Tot 1969 was
er een vrij geleidelijke bevolkingsgroei in hoofdzaak uit geboorte-overschot.
In 1970 begint er een snelle groei, in hoofdzaak door vestiging van
stadsmensen die ongeveer 20% uitmaken van de totale bevolking. Maar nog
steeds vindt de werkende bevolking voor een groot deel zijn bestaan in de
tuinbouw. Naast tulpen bouwt met bloemkool en er is een toename van glascultures van lelies, rozen en bloemen.
Door de ruilverkaveling ondergaan het dorp en de polder grote
veranderingen. De vaarpolder is rijpolder geworden en aan de nieuwe wegen
worden tuindersbedrijven gebouwd. De Andijker gaat weer verder van de dijk
af.
Tegenover economische noodzaak; verlies aan landschappelijk schoon.
Door de toevloed van bewoners met een stedelijke cultuur, hoofdzakelijk in
"Plan Zuid" en "Lange Deele", is het dorp mentaal in
beweging gekomen; andere denkwijzen en andere gedragspatronen. Andijk
heeft thans 5200 inwoners. De bevolkingsdichtheid is 310/km² tegen een landelijk gemiddelde van 384/km².
De toekomst van Andijk is nauw verbonden met die van Oostelijk Westfriesland.
Voor de afname van agrarische werkgelegenheid is nog onvoldoende compensatie. Andijk lijkt een forensendorp te worden.
Zo heb ik getracht een ruwe schets te geven van de grote veranderingen in ons dorp.
Van de uiterlijke veranderingen is gelukkig veel fotomateriaal bewaard gebleven. Het streven van onze vereniging is dit fotomateriaal bijeen te
brengen en voor het nageslacht te bewaren.
Uw medewerking stellen wij op zeer hoge prijs.