» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1977
» pagina 28-30
G. van der Heide (Rijksmuseum Zuiderzeemuseum)
Ketelhaven, een werkhaven aangelegd bij de bouw van de ruim 90 km. dijk van Oostelijk Flevoland,
was aanvankelijk uitsluitend een begrip bij dijkbouwers van de Dienst der Zuiderzeewerken. Een werkhaven
is nodig voor aanvoer van materiaal. Nabij die haven: een gemaal en een sluis; na de dijk en de haven
en het gemaal de moddergrond van de drooggevallen polder omdat het gemaal het water wegpompte op het
Ketelmeer, deel van het 54000 ha kleiner geworden IJsselmeer. In deze modder ook het samentreffen van
twee kanalen, onder water gebaggerd om het water na het droogvallen van de gronden van de vroegere
Zuiderzeebodem toe te voeren naar de gemalen, die het water moesten uitslaan.
Kanalen ook ten behoeve van de scheepvaart wanneer de polder zou functioneren als landbouwgrond, producent
van granen, suikerbieten, aardappelen, en nog andere voedingsprodukten.
Daarna kwamen er de schepen met drainagemateriaal, met materiaal voor de wegenbouw en de wegen werden
meestal rechte strepen door de oneindigheid van het nieuwe land. De kanalen werden gevoed door de tochten
en vaarden, die op hun beurt weer het water ontvingen uit de sloten die de kavels, de akkerlanden, de
weidepercelen aan drie zijden omgeven. Het water voor de diepe sloten kwam van de regen via de grond
en de drain- en kopakkerbuizen in de sloten, nadat eerst al een deel was verdampt. Zo circuleert het
water en is de polder in staat om het water vrij exact op peil te houden. Een uur regen: zoveel millimeter
is gelijk aan zoveel uren malen door de drie gemalen van die polder.
En Ketelhaven lag buiten de oogsttijd in de avond en nacht in de stilte bij zomerweer, in de rumoerige
aanval van storm en regen over open land of water van het Ketelmeer. Schepen kwamen langs op weg van
en naar de mond van de Ketel, waar de Gelderse IJssel sedert eeuwen eindigt.
De Ketelmond, die aangelegd werd met lange dammen om die IJssel verder naar buiten te begeleiden, waar
het meegevoerde slib zou kunnen worden gedeponeerd.
De IJsselmond was eens een enorm belangrijke in- en uitvoerhaven voor de schepen die de verbinding
onderhielden tussen de Hanzesteden aan Rijn en IJssel met die van Noord- en Oostzeekust.
Toen was er geen Ketelmond, geen Ketelhaven, maar wel een verzandende monding van de IJssel en groeiende
Kampereilanden, waar het IJsselsediment, zand, zavel en klei, bezonk. Dit alles was dicht nabij Kampen,
een handelsstad van de eerste orde in de late middeleeuwen.
Een nu nog groot contrast nabij elkaar: het open nieuwe Flevoland, een polder, die sedert 1958 droog
ligt en aan de andere kant van het Ketelmeer eveneens een polder, zij het iets ouder, de Noordoostpolder,
droog sinds 1942, en Urk en Kampen, beide oude centra, maar zeer verschillend van karakter.
Daartussen nu Ketelhaven, waar een nieuwe haven ~s gekomen voor zeilschepen, recreatieboten, waar zeer
dicht bij de haven bungalows zijn geBouwd voor bewoning in de zomer, waár ook een restaurant is
dat "Lands End" heet met een prachtig uitzicht over het Ketelmeer, een blik in de Ketelmond
of naar de andere zijde, waar de hoge, lange brug Flevoland en Noordoostpolder bijeen houdt: naar het
IJsselmeer.
Ketelhaven begint een kleine faam te ontlenen aan een uitzonderlijk museum voor de scheepsarcheologie
en werkplaats voor conservering van nat hout van oude houten scheeosresten, uit de bodem van de
IJsselmeerpolders.
Voordat de recreatiemogelijkheden voor Ketelhaven tot stand werden gebracht, waren er daar de werk- en
opslagplaatsen voor de ontginningswerkzaamheden: een landbouwsmederij, een grote opslagloods voor granen
en voor kunstmest en een enkele maal ook voor landbouwwerktuigen. Toen de ontginningswerken steeds dieper
de polder binnendrongen naar het Zuiden en Westen, kwamen deze werkplaats en opslagloods steeds verder
verwijderd van het gebied waar werd gewerkt.
Ook de drogerij van granen te Ketelhaven raakte buiten gebruik. Nieuwe werkvormen vroegen nieuwe outillage.
De landbouwsmederij werd werkplaats voor houtconservering en behandeling van ijzervondsten uit scheepswrakken.
En er werd verlangend uitgekeken naar een mogelijkheid om delen van schepen te exposeren. Daarvoor had
het museum op Schokland geen ruimte en berging van scheepshout in een paar oude landbouwloodsen bij
Ramspol aan de Zuidelijke dijk van de Noordoostpolder kon daar evenmin in voorzien. Na verloop van tijd
stond de Rijksdienst van de IJsselmeerpolders, de met ontginning en het bewoonbaar maken van de
IJsselmeerpolders belaste dienst, voor de keuze: de betonnen loodsen van Ketelhaven overplaatsen naar
elders in de polder, dichter bij het ontginningsen exploitatiegebied of laten staan voor een andere
bestemming.
En die andere bestemming lag voor de hand toen reeds grote belangstelling duidelijk was voor de werkplaats
voor scheepsconservering in de voormalige landbouwsmederij.
De Zuiderzee, voortgekomen uit het Flevomeer uit de tijd van de Romeinen, in de Middeleeuwen aangeduid
met de naam Almere, zou steeds meer een gevaarlijk water worden. En er was veel scheepvaart op die
Zuiderzee. De Nederlandse handelssteden, die van groeiende betekenis werden in de 16e en 17e eeuw, lagen
aan die Zuiderzee.
De talloze schepen voor de handelsvaart voeren af en aan, aanvankelijk naar de steden aan de Oostoever.
Kampen in de eerste plaats om de verbindingen met Keulen en Deventer, maar ook steden als Harderwijk
en Staveren.
Later, toen de Oostwalsteden steeds meer moeilijkheden ondervonden door de verzanding, het ondieper
worden van hun toegangsgebied, werd de handelstaak overgenomen door de Westwalsteden in opkomst:
Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Medemblik.
Naarmate de schepen echter groter werden, werden ook die steden moeilijker bereikbaar voor geladen uit-
of thuisvaarders. En dat betekende dat de rede van Texel de grote uit- en invalspoort werd voor die
grotere schepen van Oost- en Westindische Compagnie. Kleinere evenwel konden wel de havens bereiken.
Wat de grootste betrof, er waren talrijke kleinere schepen die af en aan voeren over de Zuiderzee om
de lading voor de schepen aan te brengen of lading weg te halen voor distributie naar andere plaatsen.
De eeuwen door was de Zuiderzee een druk bevaren binnenzee voor Holland, Friesland en Gelderland. Er
waren ook de schepen die de brandstof voor de steden in het Westen aanbrachten uit de Drentse en
Overijsselse en Groninger veengebieden. Er waren de schepen die bouwmaterialen vervoerden, er waren
de vaartuigen met dijkbouwstenen in herfst en winter, de vrachtvaarders met granen, er waren nog steeds
schepen van Rijn en IJssel die allerlei aanbrachten naar Holland. Er waren ook schelpenvaartuigen met
schelpen voor de kalkbranderijen, waarvan er diverse aan de kust van de Zuiderzee stonden of aan de
monding van IJssel en Zwarte Water. Ook waren er schepen met huis- en straatvuil uit het stedelijke
Westen op weg naar de arme, mestbehoeftige gronden.
De ontginning, het graven van sloten en drainsleuven, alles tezamen veel meer dan 50.000 km graafwerk,
brengt de wrakken aan het licht van de schepen, die vergingen in de loop van vele eeuwen handelsvaart,
beurtvaart en visserij.
Tijdens die ontginningswerkzaamheden, het in cultuur brengen van Wieringermeer, Noordoostpolder en
Flevoland, zijn al meer dan 330 wrakken gesignaleerd en ten dele opgegraven. Veel daarvan is op tekening
gebracht door ze op te meten. Ze zijn gefotografeerd, deels vanaf het land, deels ook vanuit de lucht.
Zij dienden tot bestudering van de grondprofielen en tot datering van de vorming van de grondlagen,
waardoor de geschiedenis van de ondergrond na de laat-middeleeuwse overstromingen en landverliezen kon
worden vastgelegd.
Daarmee werd ook het beeld van de geleidelijke verzilting van het gebied bestudeerd.
En veel omvangrijke en beperkte scheepsinventarissen, vrachtgoed en huishoudingen kwamen uit vissers-
en beurtschepen tevoorschijn. Het is boeiend materiaal als aardewerk, timmer- en koperen voorwerpen,
tegels, plavuizen, allerlei werktuigen van ijzer en kant en zoveel meer dat ons vertelt omtrent het
leven van de mensen aan boord.
Het gaat over het leven van de gewone man, die niet in de geschied~ schrijving voorkomt, over visser
en knecht, over beurtvaarders en hun gezin.
En een afzonderlijk aspect, dat het museum voor de scheepsarcheologie belicht, is dat van de
scheepsbouwhistorie. Het in tekening brengen en fotograferen van de gevonden scheepsresten legt alle
constructiedetails vast. Het maakt duidelijk hoe de scheepbouwers van weleer hun schepen veelal zonder
tekening uit het hoofd construeerden, hoe zij de constructies hecht en sterk maakten en waterdicht
breeuwden. Dit maakt ook duidelijk hoe eindeloos variabel de schepen waren.
Ieder schip ontstond als een individu, weliswaar voortgekomen uit tradities, verlangens, eisen voor
gebruik en doelstelling, maar iedere koper kon niettemin eigen verlangens naar voren brengen. Ieder
klimaat bovendien stelde eigen eisen, ook ieder vaargebied had in feite invloed op constructie en
vormgeving. De geweldige variatie aan schepen, die de Zuiderzee in de loop van de eeuwen heeft bevaren,
kan uiteraard niet compleet worden getoond in een museum voor de scheepsarcheologie als dat in Ketelhaven,
maar wie het bezoekt krijgt toch een interessant beeld van de vele boeiende mogelijkheden die deze
jongere tak van de archeologie of oudheidkunde biedt.
Indien hiervoor voldoende belangstelling bestaat wil het bestuur een excursie organiseren naar het
museum voor scheepsarcheologie te Ketelhaven.
U kunt zich hiervoor opgeven bij de secretaris, W.J. Wester, Kerkbuurt 338, liefst schriftelijk en
gaarne met voorkeursopgave voor maand en weekdag.