» Jaarboeken "Oud Andijk" » 1983 » pagina 10-12
Een verslag van werkgroepen is het rapport dat werd samengesteld om de weg te zoeken door de vele veranderingen, die de laatste ,jaren waren opgetreden voor 1975 en die een stormachtige ontwikkeling hebben betekend. Uit dit rapport geven wii onderstaand aantekeningen, een uittreksel dus van de gegevens.
Geschiedenis:
Er waren eertijds drie bannen: Bovenkarspel, Grootebroek en Lutjebroek
in het Noorden, door de Noorderdijk grenzend aan de Zuiderzee. Daarin
woonden in de tweede helft van de 17de eeuw een paar honderd mensen aan de
dijk. In 1667 werd aan het Westeinde een kerkje gebouwd met een groeiend
buurtje daaromheen. In 1762 kwam er een toren met een luidklok. Een poging
om zelfstandig te worden faalde in 1796, maar op 19 december 1811 werd het
toch een zelfstandige gemeente met 1160 inwoners, die goeddeels Ned.
Hervormd waren georiénteerd. Er waren 200 huizen, waaronder 60
boerenplaatsen, 1.000 ha grasland en 100 ha bouwland. Er was een school en
een raadhuis op het Buurtje.
In 1836 scheidden Gereformeerden zich van de Hervormden af met als gevolg
een bijna vijandige verhouding tussen beide kerken.
In 1850 geraakte de veehouderij meer en meer overgeschakeld op akkerbouw
en zaadteelt. Rond de eeuwwisseling is Andijk pas een tuinbouwdorp
geworden. In een eeuw tijd was de bevolking gegroeid tot 2500 inwoners die
langs de dijk woonden in buurten met veel tuinders huisjes. De storm van
1916 bracht grote veranderingen, want daarna volgde een nieuw wegenplan
met Stormweg, Kleingouw, De Knokkel, Middenweg, Hoekweg en Molenweg. Dat
betekende dat er 25 bruggen werden gebouwd. De dijk zelf veranderde door
het verleggen van de dijkgracht, het verplaatsen van de weg - niet meer op
de dijk maar erlangs - en de ontvolking van buurtjes langs de dijk.
In 1921 kwam er een nieuw raadhuis aan Kleingouw. In 1926 werd begonnen met het bedijken van de
Proefpolder. Een gemaal maakte de molens overbodig, die daarom werden gesloopt.
In 1916 was 60 ha met tulpen beteeld en in 1926 was dit 250 ha. Er werden
bollenschuren gebouwd. Het gaat de mensen dan erg goed en er wordt een
grote kerk aan de Middenweg gebouwd. Maar de daarna volgende crisis leidde
tot omvangrijke emigraties. Er komen in die tijd Friese gezinnen naar
Andijk. Na de oorlog volgde een tweede emigratiegolf, die ongeveer 10% van
de bevolking omvatte. Ongeveer 500 personen vertrokken, waarvan de meesten
naar Canada. Andijk heeft in de jaren zeventig 16.22 km² oppervlakte,
waarvan 1.66 km² water is. In 1970 volgde een snelle groei van de
bevolking door overloop van stedelijke bevolking tot 21% van het autochthone deel.
Dit had uiteraard grote invloed op het gemeenschapsleven in het dorp.
Andijk heeft een dorpskarakter dat wat gescheiden is door
levensovertuiging, sociale achtergrond of geografische herkomst. Er zijn
hechte groepen met gemeenschapszin, die tezamen blijven. Daarbij bestaat
sterke sociale controle. Het dorp vertoont nog steeds sterk het karakter
'van lintbebouwing. Er is geen sterke band met de (voormalige) zee, wel
met het landschap, dat zich tot aan de Streek vanuit de dljk uitstrekt.
Er zijn veel oudere woningen gesloopt in de loop van de jaren.
Woningtypen te Andijk:
Men kan een viertal typen woningen onderscheiden: stolpboerderijen,
laat-negentiende eeuwse arbeidershuisjes, huizen met gebroken kap en
Westfriese tuindershuizen. Er zijn natuurlijk ook afwijkende nieuwe
woningen. En voorts zijn er schuren en schuitenhokken als bouwelementen.
Oorspronkelijk was de karakteristiek van het dorp dat het vooral buurtjes
omvatte, maar ook dat is de laatste 50 jaar sterk veranderd, de
buurtjesvorming is niet meer voortgezet. Dat geldt niet aan of bij de
dijk, waar men de buurten Bangert, Buurtje, de buurt oost van Bakkershoek,
Betonpad, Palingpad en Kerkepad onderscheidt. Andijk is een forenzendorp
geworden stelde men in 1975 in het rapport vast, maar inmenging van
buitenaf bedreigde de eigen gemeenschap niet.
De landbouw ging achteruit in samenhang met de emigratie, het
"bouwersbestaan" werd bedreigd. Opname van stedelingen in de
gemeenschap had overigens wel invloed.
In de ontwikkeling is een uitbreiding dan bedoeld in de vorm van
dorpsbebouwing. Volgens het Streekplan-1969 moest dat niet een
voorstadbebouwing worden als plaats vond in de gemeenten Grootebroek,
Bovenkarspel en Medemblik. Zo stelde het de werkgroep na het bestuderen
van het voorzieningenpakket; geen groeiende verstedelijking werd gewenst.
De lintbebouwing wilde men alleen in uiterste noodzaak, wanneer geen
andere oplossing mogelijk zou zijn, vervolgen.
De ruilverkaveling vond plaats als gevolg van beslissingen uit de jaren
tussen 1950 en 1960. Er waren er die ongelukkig zijn over die
ruilverkaveling, anderen zijn er wel tevreden mee. Maar wel moet worden
gesteld dat men weinig oog heeft gehad bij de uitvoering van deze
ontwikkeling voor het landschapsschoon, dat beduidende verliezen heeft
geleden, Er zijn ook binnen de bebouwde kom glascomplexen verschenen, wat
eigenlijk niet had moeten plaats vinden en men vond in het rapport dat
verdere uitbouw daarvan tot een minimum zou moeten worden beperkt: de
ruilverkaveling heeft voor voldoende poldergrond gezorgd. In de Gelderse
Hoek, gemeente Enkhuizen, is een waterinlaat gemaakt voor het doorspoelen van de sloten.
De riolering aanleg was in 1975 begonnen en is nu natuurlijk voltooid. De
aanleg van een jachthaven vond plaats in 1974. (Er kwam een veel grotere
extra voorziening tot stand in 1981. De oorspronkelijke Proefpolder (voor
het Zuiderzee-inpoldersngsproject) werd bestemd tot recreatieterrein voor recreanten van buitenaf.
Men stond een organische groei van het dorp voor. Er komen in het rapport
suggesties voor voor de bouw. Het verkeer moest ondergeschikt worden gemaakt aan het woonmilieu.
Milieu:
Er is in het verleden weinig aandacht besteed aan het behoud van een
redelijk milieu: industrieén zijn buiten industrieterreinen gebouwd;
stankverwekkende situaties werden niet verbeterd, er werd ondoordacht
gespoten met chemicalién voor landbouwbedrijven, er was veel gebruik van
landbouwvergiften; er werden herhaaldelijk onnodig bomen gekapt.
De werkgroep vond dat voortaan industrie uitsluitend op industrieterrein
zou moeten worden gevestigd. Men wees het spuiten met chemische middelen
voor onkruidverdelging af.
Het gebied van de Provinciale Waterleiding Noord-Holland werd biologisch
van betekenis geacht in het gebied buitendijks tussen Kathoek en
Fluithoek. En er was een inventarisatie gemaakt van de vogels die daar
voorkwamen. Dat is ook geschied voor de voorkomende plantensoorten. Een
inventarisatie van het bomenbestand leidde tot de volgende conclusies:
Andijk had in 1974 nog geen 1.000 halfwassen of volwassen bomen als
erfbeplanting. Daaronder waren er veel niet ouder dan 5 - 10 jaar en het
bestand werd soortenarm bevonden. Er was een hoog percentage (40%) van het
totaal aan iepen. Van de overige 60% waren Italiaanse populier, Canadese
populier en es dominerend. Wilg, linde, esdoorn, kastanje, berk, treurwilg
en meidoorn waren in de minderheid. Wilg en knotwilg kwamen weinig voor.
Als buitendijkse begroeitng werden vooral genoemd: vlier, es en braam. Er
werd in het rapport gepleit voor nieuwe aanplant van bomen met nadruk op
beplanting langs de Landstraat, Singerpad, Noordzijde Put en langs de
nieuwe polderwegen.
Het zal wellicht aardig zijn de huidige situatie eens te vergelijken met
de inhoud van feiten en wensen van het hier uitgetrokken verslag.
Gerrit van der Heide.
Lit.: Drie eeuwen bloembollencultuur (Bollenbijbel) van Dr. E.H. Krelage.