» Jaarboeken "Oud Andijk" » 1983 » pagina 18-23
Gegevens uit het gedenkboek van deze naam met de strekking: 50 jaar
Bloembollenveilingvereniging West-Friesland.
In 1918 bestonden er plannen voor het stichten van een bloembollenveiling
"West-Friesland". Deze plannen waren mede in het brein Van Jan
Buishand geboren, die secretaris was van "Bloembollencultuur"
Andijk. Hij vermeldde die gedachte in een brief aan de afdeling
Bovenkarspel om met Andijk samen zoiets te ondernemen. Hij pleitte daarbij
voor een "droge bloembollenveiling", te houden in het
handelsseizoen 1918. Dat was in een roerige tijd toen de eerste
wereldoorlog in haar laatste stadia verkeerde en de revolutie op gang was
gekomen. In Nederland was men de mobilisatie langzamerhand ook wel beu.
Handel en nijverheid waren tot stilstand gekomen; werkloosheid en armoe
namen hand over hand toe en versterkten de kans op de revolutie. De
bouwers leden geen honger, want de. bollengrond was ook voor erwten,
bonen, groenten en aardappelen geschikt. En men zou zich op dat ogenblik
best kunnen afvragen of bollenteelt nog wel toekomst had. Tevens leefden
toen - zo kort na de ramp van 1916 - de plannen tot afsluiting en
gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee. Jan Buishand dacht wellicht
toch wel aan bollengrond in de toekomst in polderland van die
Zuiderzeebodem.
West-Friesland omvatte Vier Ambachten: Drechterland, Hoogwouder Ambacht
(later genoemd "De Vier Noorder Koggen"), Geestmerambacht en
Schagerkoggen. AI in de late Middeleeuwen zou er reeds tuinbouw zijn
beoefend in West-Friesland. Er was veel water tussen de akkerlanden en dus
waren er overhalen en overtomen (Bangerter Rad tussen Grootebroek en
Hoorn).
Een pachtcontract van 1663 verbood de schuitenvoerders "af te zetten
of met vloeken, zweren of anderszins kwalijk te bejegenen". Het zat
dus met dat overhalen niet zo gemakkelijk zou men zeggen. In 1534 waren er
aanlegplaatsen voor de schuiten met wortelen, uien of. "warmoes"
(groenten) in de stad Hoorn aangewezen. Broekerhaven speelde een grote
rol. Toestemming voor de aanleg van die haven dateert al uit 1415.
West-Friesland was al vroeg een belangrijke leverancier van groenten aan
de steden.
Ook bij Broekerhaven was een overtoom met windas. De dreiging dat de
schippers. de telers "het vel over de oren zouden halen voor de
vrachtkosten" betekende dat de telers meer gingen samenwerken om meer
macht te verkrijgen. Misstanden deden de veiling ontstaan, waarbij ook de
bollentelers tot veilingsamenwerking kwamen.
Het begon in het begin van de 2Oste eeuw in de Streek met bollenteelt met
kleine partijtjes "Murillo", "Duc van Tol" of'
"La Reine". De kleigrond bleek geschikt voor broeitulpen en de
producten bleken voorkeur te verkrijgen boven die van het zand. De
mogelijkheden voor variatie waren erg groot.
In 1909 werden pogingen gedaan om bloembollen te veilen in Grootebroek bij
"De Tuinbouw". Maar dat gebeurde in werkelijkheid pas in 1930 en
dan is de veiling "West-Friesland" al jaren aan de gang. In de
crisisjaren - de jaren dertig - legde de bloembollenveiling "De
Tuinbouw" het loodje. In die jaren is West-Friesland op weg - ondanks
slechte tijden - bloembollengebied van internationale bekendheid te
worden.
Er waren in de zeventiende eeuw al bloembollenveilingen ten overstaan van
notarissen en deurwaarders, die 10% opgeld van kopers vorderden, maar de
kosten van de verkoping zelf droegen. Toen de algemene vereniging voor
bloembollencultuur werd opgericht ging men ook trachten goedkoper te
veilen, alhoewel de notariskosten tevens een verzekering van betaling
inhielden. Dan komt het veilingwezen op: veilen bij afslag en zonder
notaris. De veiling werd een schakel in de onderlinge handel tussen kweker
en exporteur.
In West-Friesland is men met bloembollencultuur begonnen in de eerste
helft van de 17de eeuw. Maar dan nog niet als bedrijf; het is dan
liefhebbers- en speculatiehandel, die ten onder gaat in de beruchte
"tulpenwindhandel". Ook toen zullen de Westfriezen zich wel eens
aan een bloembollengokje hebben gewaagd. De bloembollenspeculatie
speelde in Hoorn en Enkhuizen als "tulpenmanie" wel een rol. Pas
enige eeuwen na deze windhandel komt West-Friesland met een gezonde, op
commerciéle basis werkende bloembollenteelt. Bovenkarspel wordt na de
tweede wereldoorlog genoemd: "De hoofdstad van de kleibol". In
die tijd is men in de streek van Anna Paulowna., Breezand al 100 jaar
bezig met hyacinthenteelt. De tulpenteelt begint als contractteelt. Tussen
Andijk en Bovenkarspel is er dan een groot stuk teelland, genoemd "De
Preker". Ook rond Venhuizen is dan tulpenland.
Omstreeks 1886 dateert een proef met tulpenteelt door burgemeester
Reindert Kooiman te Andijk. Jan Groot Dzn. en wethouder Jacob Tensen
worden ook genoemd in dit verband. En dan komt het op gang met een aantal
soorten. Maar ziektebestrijding is dan nog erg primitief in de vorm van
uitgraven en in de binnensloten gooien, waardoor de verspreiding van
ziekten in de hand werd gewerkt. Het "ziekzoeken" moest men hier
van de zuidelijker gelegen teeltgebieden leren. Het rooien geschiedde met
de hand. Bollen gingen niet over de plaat.
"Behandel uw bollen als eieren" kwam pas later als gevleugelde
zin in zwang. Bollen zijn in ieder geval geen aardappelen. Men was hier
erg open met de vakgegevens, meer dan in de zuidelijke teeltgebieden Het
waren hier aanvankelijk uitsluitend "vaarbedrijven". Maar nog
zijn er kwekers die de verandering betreuren en de slootbagger als heel
waardevol beschouwen voor een goede teelt.
Gladiolenteelt speelde een belangrijke rol in Andijk. In 1910 was het
areaal aan gladiolen circa 250 ha. Op het hoogtepunt van die teelt waren
er in Nederland 2052 telers met totaal 727 ha grond, waarvan 563 alleen in
Noord-Holland. In West-Friesland was er toen een groep van 658 leden. Ook
de gladiolen hebben meegedaan in de speculatiehandel. In 1935 werden via
de veiling West-Friesland 75.000.000 stuks leverbare gladiolen aangevoerd,
maar in de jaren dertig werd het lot van deze teelt beslecht, vooral als
gevolg van ziekten en prijsdaling, maar ook door onzorgvuldige behandeling
waardoor de grond geheel verziekte, mede omdat vrijwel geen
vruchtwisseling werd toegepast. Onvoldoende op het veld maar ook
onvoldoende in de schuur. Dan is het voorbij met de gladiolen; zij worden
nog wel geteeld, maar zij spelen geen hoofdrol meer. Deze teelt is naar
nieuwe gebieden verhuisd.
In 1919 is de Bloembollenveiling "West-Friesland" officieel
opgericht. Enkhuizen, Bovenkarspel en Andijk zijn evenredig
vertegenwoordigd in het bestuur. Maar er was geen eigen veilinggebouw; er
werd aanvankelijk om en om geveild in Café Boon en in Het Roode Hert in
Bovenkarspel. Omstreeks 1923 vond de koppeling plaats van Het Roode Hert
met de veiling "West-Friesland". Het Roode Hert stond er al in
de 16de eeuw, toen Bovenkarspel nog niet meer was dan een kerspel of
kerkgemeente. In 1505 was er al sprake van 't Roode Hert in verband met
doop.
Bestuursvergaderingen van de veiling vonden plaats in de
"kraamkamer" van Het Roode Hert. Het café is later een eigen
ontwikeling gevolgd maar veiling en Hert zijn nog steeds goede buren. De
veiling West-Friesland is als vaarveiling begonnen. Er waren aanvankelijk
grote problemen met gemerkte fust en met ruimte; kratjes en manden namen
veel plaats in. Er was begonnen met een half dozijn bollenkwekers in
Bovenkarspel en enkelen te Enkhuizen en Andijk. Na de veiling kwamen de
"kaaidragers" aan het werk - een soort gilde zoals de
"kaasdragers" van Alkmaar - die de verkochte bollen gingen
overladen in de "bok" of schuit voor 300 manden, voortbewogen
met een kloet.
Na 1918 vond beduidende opleving plaats van de bollenhandel. Aanvankelijk
was Duitsland de grote afnemer geweest, maar na de oorlog werden dat de
Scandinavische landen, Engeland en Amerika. De devaluering van kronen,
ponden en Franse francs betekende een aanzienlijke strop; de dollar maakte
echter weer wat goed. Dan kwam de opleving met vooral Amerika in de lift
tot 1929, wanneer de debacle echt begint, nagenoeg ten onder gaand in een
soort windhandel als weleer. De slechte dertiger jaren zijn ingezet.
Bezuinigingen, inkrimpen, besparen betekende minder koopkracht en verder
teruggang en grote werkloosheid, waarin bollenteelt en bollenexport
ruimschoots moeten delen. Omdat de crisis in deze branche wat nakwam
hebben een aantal nieuwkomers zich op de bloembollenteelt geworpen met tot
gevolg: overproductie. Daarna volgde een wet tot inkrimping van de teelt
en een teeltvergunningen stelsel en sanering van het eigen vak. Het wordt
dan moeilijk een rendabel bedrijf te onderhouden in de jaren 1931 en 1932.
In 1933 en vooral 1934 is verbetering gaan optreden mede dankzij de
sanering van bedrijven. Maar dat betekende wel ledenverlies voor de
Vereniging.
Er was veel relatie met Rijnsburg; Rijnsburgers waren in de jaren twintig
begonnen met broeierij om de bedrijven het gehele jaar door te laten
draaien. Aanvankelijk werd vooral materiaal van Rijnsburger kwekers
betrokken, maar voor Bovenkarspel kwam 's-Gravenzande in het beeld voor de
kleibollen. Maar door beschermende maatregelen van Engeland zakte die
markt weer in. 1938 bracht export-record van 52.000.000 kg, maar de prijs
was niet navenant gestegen. Wel was er een opgaande lijn in export-gewicht
maar niet in geld per gewichtseenheid. En in 1939 begon wereldoorlog-II!
Het veilinggebouw :'West-Friesland" werd door de Duitse bezetters
gevorderd op 24 september 1943. Al in 1939 was de beteelde oppervlakte
tulpen en hyacinthen gehalveerd en in 1943 werden de gladiolen geheel van
de kaart geveegd. De teelten op de kleigronden moesten geheel in dienst
van de voedselproductie worden gesteld. Teelt voor consumptie.
In 1945 doet de slogan opgeld: Op naar de ƒ 100.000.000.- en in 1969 wordt
een omzet van ƒ 350.000.000.- bereikt. Veel nieuwe kansen komen er weer na
5 magere jaren. Maar de Duitse markt is (opnieuw) verloren, Engeland is
niet rijk, Zweden echter wel. Er komen nieuwe soorten aan de markt:
botanische variéteiten, Darwin-hybriden, leliebloemigen. Maar er is ook
strijd tussen Noord en Zuid. Er komt nu veel aandacht voor de gewassen,
zowel in de schuur als op het veld. En de aardstralenkastjes maken - duur!
- opgeld voor weinig materiaalkosten, tegen kwadegrondziekte.
Voorlichting, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek beginnen zich
krachtig te ontplooien. Oude bollenschuren worden door moderne,
fabriekachtige hallen vervangen. Beregenings- en spuitapparaturen en
machines voor zaaien, planten, rooien, sorteren, pellen en voor allerlei
vormen van grondbewerking komen in bedrijf. Naast rijenteelt komt er nu.
ook ruggenteelt. Keuringsdiensten worden tot één organisatie
samengevoegd. En de Keukenhof wordt het "schouwvenster" van. het
bloembollenvak, zoals ook de wintertentoonstelling Westfriese Flora te
Bovenkarspel. Er komen proeftuinen tot stand in Bovenkarspel en Breezand.
Er komt een productschap voor siergewassen en een bedrijfschap voor de
bloembollenhandel tot stand. E.E.G. en Benelux situaties gaan meespelen in
het handelsspel. Dat betekent dat "zomaar" vanuit Brussel
beslissingen kunnen afkomen. De export voelt zich daardoor bedreigd door
het wegvallen van grenzen, hetgeen betekent dat de kwekers over de grenzen
van hun eigen bedrijf en over de landsgrenzen moeten zien.
In 1939 begon de vaarveiling af te nemen en werd parkeergelegenheid
geschapen voor auto's. In 1950 kwam een nieuwe veilinghal tot stand en
daarmee een nieuw kantoor. Op 18 februari 1952 werd door architect
Fledderus te Enkhuizen een nieuw complex ontworpen op adviezen van
Centraal Bureau van Tuinbouwveilingen en het Intstituut voor
Tuinbouwtechniek. Zo groeide het geheel!
In 1968 was het laden en lossen van bloembollen geheel gemechaniseerd door
middel van transporteurs en het lossen van auto's geschiedde via rolbanen
en electrische laders. Stroom kwam van uit de plafonds via stroomrails.
De kwekers waren aanvankelijk sterk afhankelijk van de exporteurs, die
daarom vaak allerlei kortingen toepasten ten aanzien van de kwekers. Die
afhankelijke situatie leidde tenslotte tot organisatie in de vorm van het
"Hollands Bloembollenkwekers Genootschap". Geleidelijk aan kwam
de groep van commissionairs op, tussenpersonen tussen kwekers en
exporteurs, meest bekwame, betrouwbare en vakkundige mensen uit het
bloembollenvak; commissiehandel werd steeds meer van belang. Maar de komst
van dat soort handel bracht ook minder aanvoer naar de veilingen teweeg.
In de jaren dertig komen de in- en verkoopbureaux van de grote
bloembollenveilingen tot ontwikkeling ten gunste van de kwekers. Men
vestigde een kantoorgebouw van het in- en verkoopbureau van de veiling
"West-Friesland" in Lisse.
Gladiolen begonnen weer op te komen op nieuwe gronden toen men de ziekte
wat beter baas kon worden en de gladiolen werden tot een vierde hoofdsoort
na hyacinthen, tulpen en narcissen. Dat kon leiden tot de
"het-jaar-rond-handel". Geleidelijk is intussen de gehele
administratie van een inktpotloodinvulling naar een volkomen
gemechaniseerde administratie uitgegroeid.
Het begon in 1933 met het zetten van bloemen in de kolfbaan van "de
gekroonde zwaan" te Grootebroek aan de Zesstedenweg ten einde daar
vakgenoten te laten zien wat men maakte. Daarna ging de afdeling
Grootebroek verder met bescheiden plannen om en om in "de gekroonde
zwaan" of "het wapen van Grootebroek". Vervolgens begon
Bovenkarspel met het idee ook groene veilingen te houden en dus vond die
manifestatie om en om plaats in Grootebroek en te Bovenkarspel. En dan
komt de veiling "West-Friesland" in beeld. Middenstand en
mechanisatie-industrie gaan deelnemen evenals rundveefokkerij en modeshows
moeten meetrekken. Zo is het tot een jaarlijkse grote show geworden. De
hoeveelheid beteelde grond werd tussen 1946 en 1962 ruimschoots
verdubbeld; 1946: 2040 ha, 1962: 4670 ha. Dat was meest tulpen, botanische
tulpen en leliebloemigen. Leliekwekers waren vooral te Andijk actief. Men
begon nu ook meer aandacht besteden aan het onderricht in het vak.
Voorlichting kwam pas na de laatste oorlog aan de orde. De mechanisatie
werd gestimuleerd door de exposities, waar mechanische middelen steeds
meer onder de aandacht werden gebracht. Dat gold zeker ook de Westfriese
Flora-tentoonstellingen. Maar niet alleen methoden veranderden, ook
materialen, technische- en andere hulpmiddelen. Zo werden voorheen vele
duizenden manden, "blauworen" genoemd, gebruikt en nu ziet men
overal de "plastic bakken" in gebruik.
In 1930 was 56% van de bevolking van de zes gemeenten in "Het
Grootslag" in de landbouw werkzaam; in 1947 was dat 55%, in 1960 was
het percentage gedaald tot 41% en nadien is dat niet verbeterd. De
inkomens zijn achtergebleven bij het landelijke peil. Er was enig
pessimisme, ook na de ruilverkaveling van Het Grootslag, de Vier Noorder
Koggen en de Drieban. De ruilverkaveling had te maken met verbeteringen
van de behandelde oppervlakten en de kavelvormen ten behoeve van het
gebruik van de gronden in de polder. Zelfs na drie eeuwen
bloembollencultuur is er geen stabiliteit en volgen ups en downs elkander
nog steeds op.
Gerrit van der Heide.